2.5.1.2 Rijden met digitaal
1. Loc adres op de rijregelaar invoeren.
Rijbedrijf:
Verdraaien van de rijregelaar naar
rechts. De loc rijdt. Hoe verder de
regelaar naar rechts gedraaid wordt,
hoe sneller de locomotief gaat rijden.
Verdraaien van de rijregelaar naar
links tot maximaal de "0" stand. Hoe
verder de rijregelaar naar links wordt
gedraaid, hoe langzamer de loc rijdt.
Pas in de stand "0" stopt de loco-
motief.
Opmerking:
afhankelijk van de ingestelde optrek- /
en afremvertraging ontstaat er een
bepaalde tijdvertraging voordat de
loc met de nieuwe snelheid rijdt.
Verdraaien van de rijregelaar over het
nulpunt heen naar links: het model
verandert van rijrichting. Gelijktijdig
verandert ook de rijrichtingweergave
op de rijregelaar.
Opmerking:
het wisselen van de rijrichting dient
pas uitgevoerd te worden, als het
model tot stilstand is gekomen.
Tip: als de rijrichting tijdens het rijden
wordt omgeschakeld, dan komt het
model direct tot stilstand zonder dat
de ingestelde afremvertraging werkt.
Dreigt er een botsing, dan kan in
bepaalde situaties door snel de
rijrichting te wisselen een ongeval
voorkomen worden. Als alternatief
kan ook de "stop" toets ingedrukt
worden.
Als het adres op de rijregelaar is
ingevoerd, kunnen ook nog de
volgende functies direct op de rij-
regelaar geschakeld worden:
function / off: rijrichtingafhankelijke
frontsein verlichting aan/uit
f2: geluid van een turbo-generator
f3: geluid van de locfluit aan/uit
f4: Telexkoppeling aan de tender
aan/uit
Voorzichtig:
de telexkoppeling mag niet als continu
functie geschakeld worden. Voor de
beveiliging van de telexaandrijving
schakelt de elektronica daarom zelf
na een te lange bedrijfstijd uit. Pas na
het afkoelen van alle componenten
mag de telexkoppeling weer gebruikt
worden.
2
Exploitatie
Opmerking:
om in alle bedrijfstoestanden de cor-
recte uitvoering van de functies f1
t/m f4 te garanderen, is het aan te
bevelen deze alleen bij handmatig
ingeschakelde geluidselektronica te
bedienen.
Bij een bedrijfspauze (na ongeveer
een minuut in stilstand) schakelt de
actieve geluidselektronica zelf terug
in de ruststand. Wordt de loc weer
gestart of wordt een functie op de
decoder 1 (rij-decoder) geschakeld,
dan wordt automatisch de geluids-
elektronica weer geactiveerd.
Tip: de locfluit kan alleen bedient
worden als deze voordien is uitge-
schakeld. Maak er daarom een
goede gewoonte van, om de locfluit
door het dubbel indrukken van de
functietoets in- en direct weer uit te
schakelen.
51