gen (n). Het maximaal toegestane aantal afdalingen is
afhankelijk van de verschillende abseilhoogten en het
gewicht (de massa) van de gebruiker.
Voorbeelden:
Aantal opeenvolgende afdalingen met 59 kg / 130 lbs
en abseilhoogte van 200 m (100 m): 3 (6)
Aantal opeenvolgende afdalingen met 141 kg / 310 lbs
en abseilhoogte van 200 m (100 m): 2 (4)
d) Voor gebruik volgens EN 15151-1: Alleen touwen
volgens EN 1891 of EN 892 met een diameter tussen
8,9 mm en 11,0 mm gebruiken.
2. BENAMINGEN VAN DE ONDERDELEN
A: Draadgat voor permanente sluiting, B: Knop om te ope-
nen, C: Verankeringspunt van het apparaat, D: RFID-chip,
E: Markering, F: Ontgrendelingshendel, G: Uitgangsope-
ning voor het verankerde touwuiteinde, H: Uitgangsope-
ning voor het remtouwuiteinde, I: Remnok, J: Touwkanaal
3. INSTALLATIE
Zorgen dat dit product met de andere elementen in uw
toepassing compatibel is en voldoet aan de relevante
wettelijke voorschriften.
a) Correct aanbrengen van het touw in het apparaat –
door een functietest controleren of het apparaat ver-
grendelt als u aan het verankerde touwuiteinde trekt.
b) Zorgen dat de zijdelingse plaat volledig gesloten is (hij
moet twee keer klikken, er is geen rode markering
meer zichtbaar).
c) Verkeerd in het apparaat geplaatst touw.
d) Voor permanente installatie, de beweegbare zijdeling-
se plaat met de meegeleverde schroef vastschroeven.
4. FUNCTIE VAN DE HENDEL
Voorzichtig: In elk geval moet ervoor worden gezorgd,
het remtouw en de ontgrendelingshendel op elk moment
van het abseilen met één hand te controleren.
a) Juiste bediening van de hendel bij het abseilen. Door
de hendel rond de horizontale as te draaien, wordt de
paniekfunctie van het apparaat geactiveerd en waarna
het vergrendelt. De remnok kan van twee kanten wor-
den gelost.
b) Er moet voor worden gezorgd dat tijdens het gebruik
gewaarborgd is dat de hendel in zijn volledige bewe-
gingsgebied vrij kan bewegen en niet door obstakels
kan worden geblokkeerd!
c) Voorzichtig! Bij gebruik van het apparaat het remtouw
altijd met één hand controleren!
d) Mogelijke handposities voor gecontroleerd abseilen.
5. ACTIEVE/PASSIEVE TOEPASSING
a) Als u tijdens het actief abseilen wrijving wilt aanbren-
gen, gebruikt u hiervoor beslist twee karabiners van
verschillende grootte of twee verschillende veranke-
ringspunten. Als karabiners van vergelijkbare grootte
worden gebruikt, kan het touw vastlopen.
b) Als u tijdens het passief abseilen wrijving wilt aanbren-
gen, brengt u de omleidkarabiner op hetzelfde veran-
keringspunt aan als het afdalingsapparaat. Als de
omleidkarabiner in de verankeringskarabiner van het
afdalingsapparaat wordt gehaakt, kan het touw vastlo-
pen.
6. VOORKLIMZEKERING
Het remtouw altijd vasthouden met één hand. De rem-
nok alleen met uw duim naar beneden drukken om touw
te geven. Voorzichtig! Bij het voorklimmen alleen dyna-
mische touwen volgens EN 892 in het gespecificeerde
diameterbereik gebruiken.
7. DYNAMISCHE BELASTINGSGRENZEN
Nooit toestaan dat zich tussen het apparaat en het ver-
ankeringspunt slap touw vormt. Het touw in plaats daar-
van zo strak mogelijk houden. Nooit het verankerings-
punt, waarmee het apparaat verbonden is, overschrijden.
Voorzichtig! In de buurt van het verankeringspunt is de
energieopname van het touw het kleinst zodat het bij een
val beschadigd kan raken.
8. BRONNEN VAN GEVAAR
a) Geen randbelasting van het apparaat toestaan.
b) Handschoenen zijn altijd aan te bevelen. Zorgen dat
haar, vingers of kleding niet in het apparaat verstrikt
raken. Voorzichtig! De metalen delen kunnen tijdens
het abseilen zeer heet worden.
9. KLIMATOLOGISCHE EISEN
Warmte, kou, vocht, ijsvorming, olie en stof kunnen de
werking nadelig beïnvloeden. Tijdens het werken in kou-