1.15.7 FL: instelling van de minimumfrequentie
Met FL stelt u de minimumfrequentie in waarop u de elektropomp kunt laten draaien. De minimumwaarde die
kan worden ingesteld is 0Hz, de maximumwaarde bedraagt 80% van Fn. Als bijvoorbeeld Fn=50Hz, dan kan FL
worden ingesteld tussen 0Hz en 40Hz. FL wordt automatisch uitgelijnd met Fn iedere keer dat er een nieuwe Fn
wordt ingesteld.
1.15.8 Ft: instelling van de drempel voor lage stromingwaarde
Het apparaat is uitgerust met een stromingsensor. Periodiek wordt er bij uitgeschakelde elektropomp een
kalibratie van de waarde voor nul stroming (ZF) uitgevoerd. De ACTIVE DRIVER schakelt de elektropomp uit
wanneer de gemeten stroming lager is dan de parameter "Ft".
1.15.9 CM: uitwisselingsmethode
Bij twee onderling verbonden inverters voor werking in uitwisselingsmodus, kan gekozen worden tussen twee
verschillende manieren om de inschakeling van de twee elektropompen af te wisselen.
CM = 0: de primaire ACTIVE DRIVER is altijd leader van de regeling en de secundaire ACTIVE DRIVER zal
actief zijn als booster (indien Eb=2) of als reserve (indien Eb=1). Als de secundaire pomp 23 uur lang
ongebruikt blijft, wordt hij net zolang leader tot hij een minuut regeling heeft verzameld. Indien
gedurende de werking de leader elektropomp niet in staat is voldoende opbrengst aan de gebruiker te
leveren en de secundaire elektropomp is ingesteld als booster (Eb=2), zal deze op de maximale
frequentie gaan werken, terwijl de ACTIVE DRIVER die leader is, zal doorgaan met het moduleren
van de rotatiefrequentie in functie van de gebruiker. Indien de vraag van de gebruiker afneemt, wordt
de booster pomp uitgeschakeld, terwijl de leader pomp blijft regelen.
CM = 1: de primaire en secundaire ACTIVE DRIVER wisselen elkaar af als leader van de regeling. De
uitwisseling geschiedt iedere keer dat de ACTIVE DRIVER die leader is in stand by gaat of in elk
geval na 2 uur van voortdurend bedrijf. Indien gedurende de werking de leader elektropomp niet in
staat is voldoende opbrengst aan de gebruiker te leveren en de secundaire elektropomp is ingesteld als
booster (Eb=2), zal deze op de maximale frequentie gaan werken, terwijl de ACTIVE DRIVER die
leader is, zal doorgaan met het moduleren van de rotatiefrequentie in functie van de gebruiker. Indien
de vraag van de gebruiker afneemt, gaat de leader pomp in stand by en wordt booster (uitgeschakeld),
terwijl de booster pomp leader wordt (en overschakelt naar regeling op variabele snelheid).
Voor elk van de twee uitwisselingmodi geldt dat in het geval er een pomp uitvalt, de andere leader wordt en de regeling
op constante druk uitvoert tot aan het maximaal beschikbare vermogen.
1.15.10 AE: activering van de antiblokkeer/antivriesfunctie
Deze functie dient ter vermijding van mechanische blokkeringen in geval van lange inactiviteit of lage
temperaturen en wordt geactiveerd door de elektropomp te laten draaien. Wanneer de functie geactiveerd is, zal
het apparaat, indien er een te lage temperatuur wordt gemeten en er gevaar voor bevriezing bestaat, de
elektropomp automatisch op een laag toerental laten draaien. Door het water in beweging te houden, wordt het
gevaar van bevriezing van de pomp verminderd. Ook voor het apparaat zelf wordt, door de dissipatie van
energie, het gevaar voor breuk als gevolg van bevriezing verlaagd. Als de temperatuur daarentegen binnen een
veilig bereik ligt kan ook een lange periode van inactiviteit leiden tot blokkering van de mechanische bewegende
organen of tot de vorming van restmateriaal binnen de pomp. Om dit te voorkomen voert de pomp iedere 23
uur een deblokkeercyclus uit.
1.15.11 Set-up van de digitale hulpingangen IN1; IN2; IN3 via de parameters i1; i2; i3
De functie die is toegekend aan elk van de digitale ingangen IN1; IN2; IN3 kan geactiveerd of gewijzigd worden via de
parameters i1; i2; i3.
Param
eter
Bij activering van de
bedieningsinstructie,
blokkeert het
systeem in
i1
alarmtoestand, met
signalering F1 in het
display.
Bij activering van de
bedieningsinstructie
i2
actief set point = P1.
Bij activering van de
bedieningsinstructie
ACTIVE
wordt de
DRIVER
i3
gedeactiveerd, met
signalering F3 in het
display.
NEDERLANDS
Tabel 2 configuratie digitale ingangen IN1, IN2, IN3
0
1
Beveiliging tegen
Alle functies
droogdraaien via
gedeactiveerd.
vlotter
F1 verschijnt
Met ingang
nooit
IN1 gesloten.
Alle functies
Actief set point
gedeactiveerd.
=P1
F2 verschijnt
Met ingang
nooit.
IN2 gesloten.
Deactivering
Alle functies
ACTIVE
gedeactiveerd
(standaard)
DRIVER
F3 verschijnt
Met ingang
nooit
IN3 gesloten.
Waarde
2
Ingang externe
Beveiliging tegen
drukschakelaar
droogdraaien via
vlotter
minimumdruk,
Met ingang
normaal open.
IN1 geopend.
Kiwa normen
Actief set point
=P1
Met ingang
IN2 geopend.
Deactivering
Deactivering
ACTIVE
DRIVER
DRIVER
.
.
Met ingang
Met ingang
IN3 gesloten.
IN3 geopend.
herstelblokken.
90
3
4
Ingang externe
drukschakelaar
voor
voor
minimumdruk,
normaal
gesloten Kiwa
normen
- -
- -
Deactivering
ACTIVE
ACTIVE
DRIVER
.
.
Met ingang
IN3 geopend.
+ reset
+ reset
herstelblokken.
5
- -
- -
Reset
herstelblokken