f) Differentiëlen op het het chassis monteren
Schroef de twee wieldraagarmen aan het transportdeel van de
chassisplaat. Gebruik daarvoor 4 schroeven met een verzonken kop
B
(draadlengte 8mm).
Op de houders voor de wieldraagarm staat een markering „A" en „B"
(zie cirkel op de afbeelding rechts).
Let op de juiste oriëntering bij het vastschroeven; controleer de juiste
positie; de gaten in de chassisplaat voor de bevestiging van het
differentieel moeten vrij liggen en mogen niet afgedekt zijn.
A
Bevestig het voorste differentieel met vier tapschroeven met verzonken
kop (draadlengte 10mm).
Ga voor de montage van de achterste houders voor de wieldragarmen
B
op net dezelfde manier tewerk.
A
Plaats voor u het achterste differentieel vastschroeft de cardanas tus-
sen de beide differntiëlen.
Pas daarna mag het achterste differentieel met vier tapschroeven met
verzonken kop (draadlengte 10mm) aan eht chassis bevestigd wor-
den.
Verplaats ev. de motor op de motorhouder, zodat het differentieel kan
worden geplaatst.
Stel nu de afstand in tussen motorrondsel en hoofdtandwiel, zie
hoofdstuk 7. e).
131