f) De eerste landing
Verlaag het motorvermogen en vlieg grote vlakke cirkels. Trek daarbij niet te hard aan het hoogteroer om de vlieg-
hoogte gecontroleerd te verlagen. Kies de laatste bocht voor de landing zodanig dat de landing tegen wind gebeurt
en u in geval van nood nog voldoende plaats voor de landing heeft en de vliegrichting bij het landen niet meer
wezenlijk gecorrigeerd hoeft te worden.
Let daarbij altijd op een voldoende vliegsnelheid en maak het model niet te langzaam door het motorvermogen
te sterk te verlagen of door te stevig aan het hoogteroer te trekken. Slechts kort voor het gebruik wordt de motor
afgesteld en landt het model met gedoseerd hoogteroer.
Als het nodig was om de trimming aan de zender in te stellen, moet na de landing de trimming aan het modelvlieg-
tuig (besturingskabels voor rol-, richtings- en hoogteroeren) zo worden gecorrigeerd, dat de trimming aan de zender
verder in de middelste stand staat en het model toch recht vliegt, zie volgende hoofdstuk.
g) Intrimmen van het model na de landing
De stangen voor de roeren moeten zo aan het modelvliegtuig worden ingesteld dat de trimmingen aan de zender in
de middelste staan. Zo blijft de gehele trimweg voor de verschuiving tijdens de vlucht behouden.
Markeer na het vliegen de huidige trimstand van elke afzonderlijk roerklep. Stel nu bij een bedrijfsgereed model de
trimmingen aan de zender in de middelste stand. Stel dan de roerstangen mechanisch zo in dat ze met de vorige
trimstand overeenstemmen.
Voor de correcties van richtings- en hoogteroer opent u de serviceklep aan de onderzijde van de romp. In afbeelding
21, pos. 1 ziet u de richtingsroerservo, in pos. 2 de hoogteroerservo. Met de telkens aan de stangaansluiting
gemonteerde schroef kunt u de stang lossen en daarna instellen door eraan te draaien. Vervolgens moet de stang
met de schroef in de gewenste positie worden vastgemaakt.
Afbeelding 21
151