a) Richten van de zendantenne
Rol de zenderantenne (zie afbeelding 1, pos. 8) zijdelings af zodat de antenne in een hoek van 90° tot de verbin-
dingslijn afstandsbediening/model staat. Ze bereikt u de beste signaaloverdracht. Vermijd om met de punt van de
zenderantenne naar het model te wijzen, aangezien het bereik hierdoor sterk wordt verminderd.
b) Bereiktest
Voor de eerste start moet de vliegaccu in overeenstemming met de aanwijzingen in hoofdstuk 10 worden opgela-
den. De batterijen in de zender moeten (vb. met een batterijtester) op hun spanningsstand worden gecontroleerd.
Doe op het vliegterrein eerst een test van de reikwijdte van de afstandsbediening. Stel hiervoor de zender en
vervolgens de ontvanger in werking. Controleer nu het bereik, waarbij u mogelijks een helper het model moet laten
vasthouden en u zich van het model weg beweegt. Op de grond moet de afstandsbediening minstens 70 - 80 m
zonder storing functioneren.
Nadat u nog een keer kort de functie van de motor en de uitslagen van het hoogte- en richtingsroer en ook beide
rolroeren gecontroleerd hebt, is het model gereed voor de eerste vlucht.
Kies een geschikt vliegveld voor het gebruik van uw model. Voor de eerste vliegpogingen adviseren we een mo-
delvliegterrein of een groot modelvliegterrein. Wacht op een windstille dag of dag met weinig wind. Als u nog geen
of onvoldoende kennis met betrekking tot het besturen van modelvliegtuigen hebt, moet u de hulp van een ervaren
modelvliegtuigbouwer raadplegen.
c) De start
In principe is het zonder probleem mogelijk om het model alleen vanaf een vlakke bodem te starten. Voor de eerste
vlucht raden wij u echter aan de hulp van een starthelper in te roepen, die het model met de hand start. Zo heeft u
beide handen voor het sturen vrij en kunt u zich geheel op het model concentreren. Start en landing moeten altijd
tegen de wind gebeuren.
Onze tip:
Om de vliegpositie van uw model nauwkeurig te kunnen zien, gaat u zijdelings achter de starthelper staan
en kijkt u precies in de vliegrichting van het startende model.
Voor de start neemt de starthelper het model met duim en wijsvinger onder aan de romp onder de vleugels vast.
Geef nu langzaam gas en laat de motor met vol vermogen lopen. De starthelper geeft daarop het model met een
zachte zwaai recht naar voren vrij.
Het model moet nu in een vlakke hoek naar boven opstijgen. Eventueel moet u hiervoor het motortoerental een
beetje verminderen. Probeer hierbij zo min mogelijk te sturen. Pas wanneer het model vanzelf zijn vliegpositie
verandert en bijv. een bocht vliegt, te snel stijgt of de neus naar beneden wil drukken, corrigeert u de vliegpositie
met de noodzakelijke stuurcommando's.
Voor een fijngevoelige correctie van de vliegpositie en voor gerichte richtingsveranderingen vanuit de normale
vliegpositie zijn maar geringe of kortdurende knuppelbewegingen van de zender nodig.
Wanneer de gewenste vlieghoogte is bereikt, vermindert u het motorvermogen en leidt u de eerste bocht in.
17. De eerste vlucht
149