Gebruiksaanwijzing Tractiebatterijen
Tractiebatterijen met buisjesplaat HPzS en HPzB
Nominale waarden:
Nominale capaciteit C
5
Ontlaad eindspanning
Nominale ontlaadstroom
Nominale elektrolyt dichtheid*
Nominale batterij temperatuur
Nominale Elektrolytniveau
* wordt na 10 cycli bereikt
Gebruiksaanwijzing in acht nemen en
in de laadplaats duidelijk zichtbaar
ophangen. Werken aan de batterij
alleen na instructie door geschoold per-
soneel.
Bij
werkzaamheden*
gezichtsbescherming (slagvast vizier
volgens EN 166 klasse F), beschermings-
bril en beschermende kleding dragen.
De ongevallenpreventievoorschriften,
EN 62485-3 en EN 50110-1 naleven.
Roken verboden. Open vuur, gloeiende
voorwerpen of vonken in de buurt van
de batterij voorkomen i.v.m. explosie
gevaar.
Zuur in ogen of op de huid direct met
kraanwater afspoelen. Daarna direct
een arts raadplegen. Met zuur veron-
treinigde kleding met water uitwassen.
Explosie- en brandgevaar, kortsluiting
vermijden. Let op: Metalen delen van de
batterijcellen staan altijd onder span-
ning, leg daarom nooit gereedschap-
pen of voorwerpen op een batterij.
Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur.
Batterij nooit omkiepen. Alleen daar-
voor bestemde hef- en transportinrich-
tingen gebruiken. Hijsinrichting volgens
VDI 3616. Hefhaken mogen geen
beschadiging aan cellen, verbinders of
kabels veroorzaken.
Gevaarlijke elektrische spanning.
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing,
bij reparatie met niet originele vervangingsonder-
delen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen
aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel)
zal de garantie komen te vervallen.
Voor de batterijen, die moeten voldoen aan de
eisen van richtlijn ATEX 2014/34/EU moet men
de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing die
betrekking hebben op de veiligheid in acht nemen.
1. Ingebruikname gevulde en geladen bat-
terijen
Ingebruikname van een ongevulde batterij
zie afzonderlijke voorschriften.
16
zie type plaat
2,0 V x aantal cellen
C
/5 h
5
1,29 kg/l
30 °C
tot aangegeven niveau "max."
De batterij controleren op mechanische schade,
of deze is verbonden met de juiste verbinders en
volgens de juiste elektrische schakeling. Batte-
rijstekker en laadkabel correct verbinden (+ aan
+, - aan -). Er mag uitsluitend een door HOPPECKE
vrijgegeven eindafvoersysteem worden gebruikt.
aan
accu's
Anders kunnen zowel de batterij als ook de lader
beschadigd raken. Draaimomenten voor poolbou-
ten van de eind-afleider en verbinder: 25 ± 1 Nm.
Het elektrolyt niveau controleren. Is dit onder de
separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met
gedemineraliseerd water tot deze hoogte (DIN
43530-4). De batterij opladen volgens punt 2.2.
2. In gebruikname
Voor het in gebruik stellen van tractiebatterijen
voor elektrische voertuigen geldt EN 62485-3
"Industriebatterijen voor elektrische voertuigen".
2.1 Ontladen
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of
bedekt worden. Openen of sluiten van elektri-
sche verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in
stroomloze toestand gebeuren. Om een optimale
levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige
ontladingen van meer dan 80 % van de nomina-
le capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt
dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ont-
lading. Ontladen batterijen moeten direct worden
herladen en mogen niet ontladen blijven staan.
Deels ontladen accu's mogen niet gedurende een
langere periode ongeladen blijven staan.
2.2 Laden
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in
DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt.
Afhankelijk van het gebruikte type lader is een
wisselende rimpelstroom toegestaan in de laad-
stroom van de batterij. Afwisselende stroom kan
bijdragen aan een verhoogde batterij temperatu-
ur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toe-
gekende laders geschikt voor de capaciteit en type
batterij mogen worden gebruikt. In de gassingsfa-
se mag de stroomgrens volgens EN 62485-3 niet
overschreden worden. Als de lader niet samen
met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam
deze te laten testen door de batterij leverancier.
Open voor het laden de batterij deksel, of verwij-
der deze. Bij de ventilatie moet in alle gevallen de
norm EN 62485-3 gerespecteerd worden. De ven-
tilerende doppen op de cellen moeten gesloten
blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde
lader met de correcte polariteit (+ aan +, - aan -).
Schakel de lader aan als de batterijtempe-
ratuur lager dan 45 °C en hoger dan 10 °C is.
Tijdens de lading zal de temperatuur met
10 °C stijgen. Een correcte lading kan alleen met
de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is
beëindigd als de elektrolytdicht-heid en het batte-
rijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Voor batterijen gebruikt in gevaarlijke zones zie
speciale instructies.
2.3 Vereffeningslading
Een vereffeningslading is nodig om de levensduur
en capaciteit te garanderen, of na onvolledige
lading (IU karakteristiek). Een vereffeningslading
volgt na een normale lading. De laadstroom mag
niet hoger zijn dan 5 A/100 Ah van de nominale
capaciteit.
Let op de temperatuur!
2.4 Temperatuur
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een
nominale temperatuur van 30 °C. Hogere tempe-
raturen kunnen de levensduur ernstig bekorten.
Lagere temperaturen reduceren de beschikbare
capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55 °C
en deze is niet als gebruikstemperatuur toege-
staan.
2.5 Elektrolyt
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt
is gerelateerd aan de nominale temperatuur van
30 °C en het elektrolytniveau van een volledig
geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen
de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit.
De temperatuur correctiefactor is –0,0007 kg/l per
°C. Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften
conform DIN 43530-2.
3. Onderhoud
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen.
Voor het starten van het laden moet het elek-
trolytniveau worden gecontroleerd. Het elekt-
rolytniveau mag nooit boven de bovenkant van
de separator komen. De navulbehoefte met water
wordt bij een klapdekselplug aangegeven door
het min-teken dat niet overschreden mag worden,
een Aquafill-stop heeft een vulstandsmeter. Bij
gebruik van een elektrolytniveaumeter wordt een
te laag elektrolytniveau optisch gesignaleerd. Vul
indien nodig bij met gedemineraliseerd water
(zie 2.2).
3.2 Wekelijks
Controleer de poolbouten of deze vast zitten. Bij
laden met IU karakteristiek regelmatig een veref-
feningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde
van de lading (met de lader ingeschakeld).
De elektrolyt-dichtheid na lading van alle cellen
controleren (de lader uitgeschakeld). Waarschuw
de servicedienst indien u duidelijke verschillen
meet ten opzichte van voorgaande metingen.
3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie-weerstand zoals beschreven in
EN 1175-1, EN 62485-3 en EN 1987-1. De gemid-
* Installatie/ingebruikstelling, onderhoud, reiniging en demontage