Nederlands
► Leid de begrenzingsdraad (2) over een lengte
van 37 cm (lengte: 1x iMOW
en vlak naast elkaar naar het hoofdmaaivlak
(A), zonder dat de begrenzingsdraden elkaar
kruisen.
► Als de doorgang in een bocht wordt gelegd:
leg de begrenzingsdraad (2) over een lengte
van a = 74 cm (lengte: 2x iMOW® Ruler) aan
het begin en einde van de doorgang recht en
in een rechte hoek (90°) naar het maaivlak.
► Sluit het leggen van de draad op het hoofd‐
maaivlak (A) af.
A
c
3
90°
A
3
c
90°
► Leid de leidraad (3) op het hoofdmaaivlak (A)
over een lengte van ten minste c = 37 cm
®
(lengte: 1x iMOW
rechte hoek (90°) naar de doorgang.
► Leg de leidraad in het midden van de door‐
gang.
► Leid de leidraad (3) na de doorgang over een
lengte van ten minste d = 2 m recht en in een
rechte hoek (90°) naar maaivlak (B).
8.12
Hellingen/taluds
De maairobot kan rijden op hellingen tot 45% en
kan deze maaien. Met de upgradeset 10,
®
iMOW
-tractiewielen kunnen hellingen tot 55 %
worden bereden en gemaaid. Het upgradeset 10
is als toebehoor leverbaar.
218
®
Ruler) parallel
B
d
90°
d
90°
B
Ruler) recht en in een
8 Begrenzingsdraad neerleggen
► Als er binnen het maaivlak sprake is van een
helling/talud tot 27%: leg de begrenzingsdraad
normaal.
a
b
c
► Als er binnen het maaivlak sprake is van een
helling/talud van meer dan 27%: leg de
begrenzingsdraad vóór en na de helling/het
talud met een afstand a = ten minste 1,20 m.
► Om ervoor te zorgen dat de maairobot de
overgang tussen vlak terrein en helling/verval
kan berijden, moet de radius van de overgang
zodanig zijn dat over een lengte van b = 1 m
de afstand naar de bodem c = 10 cm niet
wordt overschreden.
8.13
Nevenmaaivlak
De maairobot kan een aangrenzend gazon niet
zelf bereiken. De maairobot moet door de gebrui‐
ker in het aangrenzende gazon worden
geplaatst.
In een aangrenzend gazon mag geen leidraad
zijn gelegd.
a
0458-012-9601-A