5 Beschrijving van de werking
De maairobot maait het gras in toevallig gekozen
banen. Om ervoor te zorgen dat de maairobot de
grenzen van het maaivlak herkent, moet er een
begrenzingsdraad (1) om het maaivlak heen wor‐
den gelegd.
De begrenzingsdraad (1) draagt een signaal
aan de maairobot over. Het signaal wordt door
het dockingstation gegenereerd.
Vaste obstakels (2) in het maaivlak worden
dankzij ultrasoundsensoren en een stootsensor
door de maairobot herkend.
Als de maairobot een vast obstakel (2) herkent,
wordt de maairobot langzamer, stoot tegen het
vaste obstakel aan en beweegt daarna weer een
andere kant op.
Gebieden (3) waar de maairobot niet mag komen
en obstakels die de maairobot niet mag raken,
moeten met behulp van de begrenzingsdraad (1)
van het resterende maaivlak worden afgegrensd.
Als de maairobot een afgebakend gebied (3)
herkend, wordt deze langzamer en beweegt ver‐
volgens een andere kant op.
In maaimodus verlaat de maairobot het docking‐
station automatisch en maait deze het gras.
De bediening van de maairobot vindt plaats via
®
de app „MY iMOW
" en via de toetsen op het
bedieningspaneel van de maairobot. Lichtstro‐
ken en het matrixdisplay op de maairobot en
kunstmatige spraakberichten geven informatie
over de actuele status van de maairobot.
4
Als het laadniveau van de accu laag is, gaat de
maairobot tijdens het maaien op zoek naar de
dichtstbijzijnde leidraad (4). Als er een leidraad
(4) wordt herkend, beweegt de maairobot auto‐
matisch langs de leidraad terug naar het doc‐
kingstation. Het dockingstation laadt de accu
weer op. Er moet ten minste één leidraad (4) in
het maaivlak zijn gelegd. Er kunnen maximaal
drie leidraden worden gelegd. Als de maaiwerk‐
zaamheden moeten worden onderbroken of de
accu moet worden opgeladen, kan de maairobot
via de app „MY iMOW
0458-012-9601-A
®
" of de druktoets
„Home" ook direct terug naar het dockingstation
worden gestuurd.
A
5
B
Op een leidraad (4) kunnen maximaal drie start‐
punten (5) worden aangegeven. De maairobot
kan het betreffende startpunt doelgericht bena‐
deren en vanaf dat punt met het maaien begin‐
nen.
Door de leidraad (4) kan het maaivlak in meer‐
dere zones (voorbeeld: A en B) worden opge‐
deeld. De zones worden gedefinieerd door een
startpunt (5). Vanaf het gekozen startpunt kan de
maairobot naar links of rechts naar de gewenste
zone worden gestuurd. De maairobot kan dan in
de gekozen zone doelgericht maaien. Startpun‐
ten en zones worden beheerd via de app
®
„MY iMOW
" en kunnen in het maaischema wor‐
den opgenomen.
Als er in het maaivlak sprake is van een versmal‐
ling (6), rijdt de maairobot door de versmalling
heen zolang er een bepaalde minimumafstand
tussen de begrenzingsdraden wordt aangehou‐
den. Als de minimumafstand wordt onderschre‐
den, moet er een leidraad (7) door de versmal‐
ling (6) heen worden gelegd. De leidraad (7) leidt
de maairobot daarna doelgericht door de ver‐
smalling (6) heen naar een startpunt (8). Vanaf
het startpunt (8) kan de maairobot het maaivlak
achter de versmalling (6) maaien. Hoe vaak de
maairobot naar het startpunt (8) rijdt, kan worden
beheerd in de app „MY iMOW
maaischema worden opgenomen.
Nederlands
4
6
7
8
®
" en kan in het
203