Para-
Functie
meter
S5.17
TEMP. VAN DE
ROOKGASSEN VOOR
OMSCHAKELING NAAR
EEN VASTE BRAND-
STOFKETEL
S5.18
MAXIMALE TEMP. VAN
DE ROOKGASSEN
S5.19
MIN. ROOKGASTEMP.
VAN KETEL MET VASTE
BRANDSTOF
S5.20
VERSCHIL UIT VOOR
CONTROLE VAN RE-
TOUR IN DE KETEL
Onderhoudsinstellingen voor alternatieve energiebronnen:
Para-
Functie
meter
S6.1
BEVEILIGING VAN DE
MAXIMALE TEMPE-
RATUUR VAN DE
COLLECTOREN OF VAN
DE VASTE BRANDSTOF-
KETEL
S6.2
MAXIMALE TEMPE-
RATUUR VAN DE
COLLECTOREN OF VAN
DE VASTE BRANDSTOF-
KETEL
S6.3
VEILIGHEIDSTEMPERA-
TUUR UITSCHAKELING
VOOR SOLARCOL-
LECTOREN OF VASTE
BRANDSTOFKETELS
S6.4
VORSTBEVEILINGING
VAN DE COLLECTOREN
Handleiding onderhoudsinstellingen
Omschrijving
Bij de schema's #117 en #118 met combinatie ketels kan
een sensor voor rookgassen voor een vaste brandstofketel
worden toegepast (S1.4=9). In dat geval wordt er ook
omgeschakeld op de vaste brandstofketel wanneer de
temperatuur van de rookgassen de ingestelde waarde
overschrijdt. Hiervoor dient de parameter S1.4=7 (voor T1)
of S1.5=10 (voor T8) ingesteld te worden.
Ingesteld wordt de maximale temperatuur van de rookgas-
sen. Wordt de ingestelde temperatuurwaarde van de rook-
gassen overschreden, geeft de regelaar een waarschuwing.
Voor deze functie is een rookgassensor en de instelling
S1.4=7 (voor T1) of S1.5=10 (voor T8) noodzakelijk.
Instelling van de max. rookgastemperatuur van ketel met
vaste brandstof, waarboven de werking van de ketel met
vloeibare brandstof uitgeschakeld wordt.
Deze optie wordt gebruikt als de ketel met vaste brandstof
en die met vloeibare brandstof op dezelfde schoorsteen
aangesloten worden en werking van dubbele ketel
verboden is.
Stel ook parameter S1.4=10 (voor sensor T1) of S1.5=13
(voor sensor T8).
Instellen van de temperatuur verschil tussen de ketel en
de retourtemperatuur van de ketel bij de ketelretour pomp
stopt.
Omschrijving
Met deze instelling wordt de maximale beveiligingstempe-
ratuur van de zonnecollectoren of de vaste brandstofketel
ingesteld. Wanneer de zonnecollectoren of de vaste
brandstofketel de ingestelde waarde overschrijden, kan de
proceswaterpomp weer worden ingeschakeld, hoewel de
gewenste proceswatertemperatuur al bereikt is.
Instelling van de maximale collectortemperatuur
Wanneer de zonnecollectoren of der vaste brandstofketel
de ingestelde temperatuur overschrijdt, schakelt de
circulatiepomp onvoorwaardelijk uit.
Wanneer de temperatuur onder de ingestelde waarde
(P2.18) komt, wordt de Solarpomp ingeschakeld om het
bevriezen van de collectoren te verhinderen.
OPMERKING: Deze instelling is alleen voor die plaatsen
geschikt, waar de temperatuur slechts kortstondig onder
het vriespunt daalt.
370
Instelmoge-
Waarde
lijkheden
70 ÷ 350 °C
130
70 ÷ 350 °C
200
50 ÷ 150 °C
100
1 ÷ 20 °C
4
Instelmoge-
Waarde
lijkheden
0- NEE
1- JA
1
90 ÷ 290 °C
120
120 ÷ 350 °C
160
0- NEE
1- JA
0