Para-
Functie
meter
P5.7
ENERGIEBRON IN
VLOEIBARE BRAND-
STOFTANK
Instellingen voor alternatieve energiebronnen:
Para-
Functie
meter
P6.1
INSCHAKELVERSCHIL
VAN DE COLLECTOREN
OF VAN DE VASTE
BRANDSTOFKETEL
P6.2
UITSCHAKELVERSCHIL
VAN DE COLLECTOREN
OF VAN DE VASTE
BRANDSTOFKETEL
P6.3
MINIMALE TEMP. VAN
DE COLLECTOREN OF
VAN DE VASTE BRAND-
STOFKETEL
wARMTECURVE
Door de warmtecurve aan te passen, is de regelaar aangepast aan het gebouw. Juiste
instelling van de warmtecurve is heel belangrijk voor een optimaal warmtebeheer. De steil-
heid van de warmtecurve toont aan welke temperatuur vereist is voor de verwarmingsap-
paraten door een bepaalde buitentemperatuur. De waarde van de steilheid hangt hoofdza-
kelijk af van het type verwarmingssysteem (vloer, muur, radiator, heteluchtverwarming) en
de isolatie van het gebouw.
De steilheid van de warmtecurve bepalen
Als u voldoende gegevens heeft, kunt u de steilheid van de warmtecurve met een bereke-
ning bepalen of door ervaring, gebaseerd op de evaluatie van de grootte van het verwar-
mingssysteem en de isolatie van het gebouw.
De steilheid van de verwarmingscurve is juist ingesteld als de kamertemperatuur stabiel
blijft, zelfs bij hoge schommelingen in de buitentemperatuur.
Terwijl de buitentemperatuur boven +5°C is, kunt u de kamertemperatuur aanpassen door
de dag- of nachttemperatuur te wijzigen of door de parallelle verschuiving van de warmte-
curve (parameters P2.2 en P3.2).
Als het object te weinig verwarmd is door lage buitentemperaturen, moet de steilheid van
de warmtecurve verhoogd worden.
Als het object te zeer verwarmd is door lage buitentemperaturen, moet de steilheid van de
warmtecurve verlaagd worden.
Omschrijving
Keuze van energiebron die gebruikt wordt om vloeibare
brandstoftank te starten
Omschrijving
Instelling van het verschil tussen de collector of vaste brand-
stofketeltemperatuur en de proceswatertemperatuur of buf-
fervattemperatuur waarbij de Solarpomp wordt ingeschakeld.
Instelling van het verschil tussen de collector of vaste
brandstofketeltemperatuur en de proceswatertempera-
tuur of buffervattemperatuur waarbij de Solarpomp wordt
uitgeschakeld.
Instelling van de minimaal geëiste temperatuur van de zon-
necollectoren of vaste brandstofketel, waarbij de Solarpomp
zich zal inschakelen.
357
Instelmoge-
Waarde
lijkheden
1- VERWAR-
MENDE
OLIE
2- NATUUR-
LIJK GAS
Instelmoge-
Waarde
lijkheden
5 ÷ 30 °C
1 ÷ 25 °C
10 ÷ 60 °C
Handleiding onderhoudsinstellingen
1
12
4
35