Met de resettoets
kan de bedieningseenheid bij
vastgestelde overstroom worden gereset.
De controlelampjes A – C geven de bedrijfstoestand
van de bedieningseenheid, een ingestelde laadbe-
grenzing en mogelijke fouten weer door middel van
verschillende kleuren, lampjes en knipperen.
f Zie hoofdstuk "Statusweergaven en
foutmeldingen van de bedieningseenheid" op
pagina 134.
Opladen
Elektrische schok, brand
GEVAAR
Stroomstoten en brand kunnen ernstige of zelfs
dodelijke verwondingen veroorzaken.
e Houd u bij het laden aan de voorgeschreven
volgorde.
e Verwijder de voertuigkabel niet tijdens het laden
uit de oplaadaansluiting (voertuigzijde).
Beëindig het laadproces voordat de voertuigkabel
uit de oplaadaansluiting (voertuigzijde) wordt
getrokken.
e Trek de lader niet tijdens het laden uit het
stopcontact.
e De controlelampjes A – C geven mogelijke
defecten weer door middel van verschillende
kleuren, lampjes en knipperen.
f Zie hoofdstuk "Statusweergaven en
foutmeldingen van de bedieningseenheid" op
pagina 134.
Laadproces starten
1. Steek de netsteker in het stopcontact.
Alle controlelampjes lichten kort rood op.
2. Steek de oplaadsteker (voertuigzijde) in de
oplaadaansluiting (voertuigzijde).
Het controlelampje van de aan/uit-toets
geel op.
Na een succesvolle zelftest lichten alle
controlelampjes gedurende 2 seconden groen op.
Voor informatie over het aansluiten van de voer-
tuigkabel op de oplaadaansluiting (voertuigzijde):
f Lees de gebruiksaanwijzing van het voertuig.
3. Het laadproces start automatisch.
Het controlelampje van de aan/uit-toets
pulseert groen.
Het laadproces wordt nu door het voertuig
aangestuurd. De oplaadstatus kan in het voertuig
worden afgelezen.
Laadstroombegrenzing
De bedieningseenheid herkent automatisch de
spanning en de beschikbare stroomsterkte.
Via de laadstroombegrenzing kunt u instellen of er
met volledig of half laadvermogen wordt opgeladen
(100 % of 50 %). De laatst ingestelde laadstroom
wordt opgeslagen.
Bij het leveren wordt de laadstroom tot 50 % beperkt
om te voorkomen dat de elektrische installatie
oververhit raakt.
Begrenzing van laadstroom instellen
e Druk de aan/uit-toets
ten minste 2 seconden
in.
Als de laadstroombegrenzing is ingesteld,
knipperen de controlelampjes B één keer groen.
De ingestelde waarde (50 % of 100 %) wordt
links of rechts van de aan/uit-toets
weergegeven.
Aardingsbewaking
GEVAAR
Als de lader zonder actieve aardingsbewaking wordt
licht
gebruikt, kan dit kortsluiting, elektrische schokken,
explosies, brand of brandwonden veroorzaken.
e Gebruik de lader bij voorkeur met stroomnetten
die zijn geaard.
e Deactiveer de aardingsbewaking alleen bij
niet-geaarde stroomnetten (bijv. IT-netten).
e Activeer de aardingsbewaking bij geaarde
stroomnetten.
f Zie hoofdstuk "Aardingsbewaking activeren"
op pagina 132.
Aardingsbewaking deactiveren
b De aardingsbewaking heeft het laadproces
onderbroken.
b Op de bedieningseenheid wordt een foutmelding
voor een onderbroken of afwezige aarding
weergegeven:
Aan/uit licht rood op.
Stroomnet/huisaansluiting licht rood op.
Voertuig licht rood op.
Bedieningseenheid is uit.
Reset is uit.
1. Druk de aan/uit-toets
Laat de toetsen los nadat het controlelampje
bedieningseenheid
6 keer heeft geknipperd.
Gebruiksaanwijzing
DE
Elektrische schok,
EN
kortsluiting, brand,
FR
explosie, vuur
IT
ES
PT
NL
SV
FI
DA
NO
EL
CZ
HU
PL
HR
SK
SL
en de resettoets
.
ET
LT
LV
RO
BG
131