Eenpijpinstallaties Onder Druk; Aanzuiging Van De Pomp - Riello BG6.1D Instructions Pour Installation, Utilisation Et Entretien

5.13.3 Eenpijpinstallaties onder druk

De onder druk staande installaties met één leiding (Afb. 20) heb-
ben een positieve druk van de brandstof aan de ingang van de
brander.
Deze systemen hebben typisch een tank die hoger staat dan de
brander of de brandstofpompsystemen buiten de brander.
Draai bij één leiding de retourdop 2)(Afb. 19, op pag. 20) los, ver-
wijder de by-pass schroef 3) en draai de dop 2) opnieuw aan, met
een aanhaalmoment van 0,5 Nm.
H
meter
0.5
1
1.5
2
D5415
H = Niveauverschil
L = Max. lengte aanzuigleiding
Ø = Interne diameter van de leiding
L meter
Ø (8 mm) Ø (10 mm)
10 20
20 40
40 80
60 100
A
Installatie
H = Niveauverschil
L = Max. lengte aanzuigleiding
Ø = Interne diameter van de leiding

5.13.4 Aanzuiging van de pomp

Bij de installaties A en B in Afb. 21: de brander in werking stellen
en de aanzuiging afwachten.
Als de brander in veiligheid gaat (vergrendelt) voor er brandstof
wordt toegevoerd, dient u min. 20 sec. te wachten alvorens de
operatie te herhalen.
Overschrijdt een max. onderdruk van 0,4 bar (30 cm Hg) niet.
Boven die waarde ontsnapt het gas van de brandstof.
De leidingen moeten een perfecte dichting heb-
ben.
OPGELET
D5414
Bij de installaties met onderdruk B (Afb. 21) dienen de aanzuig-
en retourleiding zich op dezelfde hoogte te bevinden.
In dat geval is een voetklep overbodig.
Deze tweede oplossing biedt echter minder zekerheid omdat de
Afb. 20
dichtheid van de voetklep eventueel ontoereikend kan zijn.
Bij een niveauverschil tussen beide leidingen is een voetklep
noodzakelijk.
Tab. F
H
meter
0
0.5
1
1.5
2
3
3.5
21 NL
B
L meter
Ø (8 mm) Ø (10 mm)
35 100
30 100
25 100
20 90
15 70
8 30
6 20
Afb. 21
Tab. G
20137241