5
Installatie
5.1
Aantekeningen over de veiligheid bij de installatie
Maak eerst de ruimte rond de zone waar de brander geïnstalleerd
wordt zorgvuldig schoon, zorg voor een correcte verlichting van
de omgeving en voer dan de installatiewerkzaamheden uit.
Alle werkzaamheden voor de installatie, het on-
derhoud en de demontage moeten absoluut uitge-
voerd worden wanneer de elektriciteitsleiding
losgekoppeld is.
GEVAAR
5.2
Waarschuwingen om oververhitting en een slechte verbranding van de brander te vermijden
1
De brander kan niet buiten geïnstalleerd worden omdat hij
enkel geschikt is voor werking in afgesloten lokalen.
2
Het lokaal waarin de brander werkt moet geschikte openin-
gen hebben voor de doorgang van lucht die nodig is voor de
verbranding.
U kunt dit nagaan door het CO 2 - en CO-gehalte te meten
terwijl ramen en deuren gesloten zijn.
3
Indien het lokaal waarin de brander werkt voorzien is van
luchtroosters, moet u controleren of de afmetingen van deze
openingen voor de luchttoevoer voldoende zijn om een cor-
recte luchtverversing te waarborgen; Het is dus aangeraden
om te controleren of bij stilstand van de brander, de (warme)
5.3
Verplaatsing
Het transportgewicht wordt aangeduid in het hoofdstuk 4.3
pagina 8.
Respecteer de omgevingstemperaturen die worden toegestaan
voor de opslag en het transport: -20 ..... + 70 °C, met relatieve
vochtigheid van max. 80%.
Selecteer na het plaatsen van de brander naast
de installatiezone de verschillende materialen van
de emballage en verwerk ze op de juiste wijze.
Maak, voordat u de installatiewerkzaamheden uit-
voert, de ruimte rond de zone waar u de brander
wenst te installeren zorgvuldig schoon.
VOORZICHTIG
De bediener dient de uitrusting, nodig voor het uit-
voeren van de installatie, te gebruiken.
Installatie
De installatie van de brander moet uitgevoerd
worden door bevoegd personeel volgens de uitleg
in deze handleiding en conform de van kracht zijn-
de normen en wetsbepalingen.
OPGELET
De verbrandingslucht in de ketel mag geen ge-
vaarlijke mengsels bevatten (bijv.: chloride, fluori-
de, halogeen); bij aanwezigheid ervan wordt
aanbevolen om de reiniging en het onderhoud
GEVAAR
nog vaker uit te voeren.
verbrandingsgassen niet opnieuw worden aangezogen door
het rookgaskanaal en via de brander in het lokaal worden
verspreid.
4
Bij het stoppen met werken van de brander moet het rook-
kanaal open blijven en in de verbrandingskamer een nor-
male trek activeren.
Indien het rookkanaal wordt afgesloten bij stilstand van de
brander, dient u de brander naar achteren te schuiven om
de branderkop uit de verbrandingskamer te verwijderen.
Alvorens deze handeling uit te voeren, moet de elektrische
stroom worden uitgeschakeld.
13
NL
20137241