SSM48, SSM54, SSM60 & SMM54, SRM48, SRM54
3.14. Let goed op bij blinde hoeken en voorwerpen
die uw zicht kunnen belemmeren. Let op gaten,
sporen en hobbels. Hoog gras kan voorwerpen
aan het zicht onttrekken.
3.15. Laat uw voet nooit op het rempedaal rusten. Als
u dat wel doet, slijten de remschijven sneller,
wat tot ernstige ongevallen kan leiden.
3.16. Beperk het verplaatsen met ingestelde snel-
heidsregelaar tot handelingen op ruime vlakke
terreinen met een ongehinderd zicht en met
de versnellingsgroep in de stand voor lage
snelheden.
3.17. Probeer nooit te maaien zonder de uitwor-
pafdekking op zijn plaats of met de geopende
afdekking.
3.18. Probeer de tractor nooit te bedienen zonder de
afdekking van de aandrijfas op zijn plek.
3.19. Probeer de maaihoogte niet af te stellen terwijl
de motor draait.
3.20. Stel de maaihoogte af met de stelwielen op
basis van de toestand van het oppervlak in het
werkgebied. Als u op een oneffen ondergrond
met een lage maaihoogte maait, kunnen de
messen de grond of stenen raken, wat zeer
gevaarlijk is.
3.21. Als u een voorwerp raakt of als de tractor ab-
normaal trilt, stop de tractor dan onmiddellijk,
wacht totdat alle bewegende onderdelen zijn
gestopt en controleer de maai-eenheid of -een-
heden. Voer alle noodzakelijke reparaties uit
voordat u de tractor weer gebruikt.
3.22. Zorg dat de onderdelen van de grasuitworp
schoon zijn. Als de grasuitworp verstopt raakt,
kan de uitworpafdekking open gaan, waardoor
gras en stenen worden verspreid, wat zeer
gevaarlijk is.
3.23. Zorg dat er zich nooit gras of bladeren ophopen
rond verhitte onderdelen zoals de motor of de
uitlaatdemper. Dit kan brand veroorzaken.
3.24. Als u de tractor verplaatst naar een andere loca-
tie, zorg dan dat de maaimessen zijn gestopt
en dat het maaidek omhoog staat. Anders kun-
nen ze stenen raken en wegwerpen, wat zeer
gevaarlijk kan zijn.
8