1.3.6 Tanken
Brandstof is uitermate ontvlambaar en verspreidt explosieve dampen.
Het is verboden te roken, dichtbij te komen of vonken te veroorzaken tijdens het vullen van de brandstoftank.
Tijdens het tanken moet de motor stilliggen. Veeg alle sporen van brandstof weg met een schone doek.
Gevaar
Plaats het aggregaat altijd op een effen ondergrond, vlak en horizontaal om te vermijden dat brandstof van de tank op de motor
terechtkomt. Olieproducten moeten worden opgeslagen en behandeld overeenkomstig de bepalingen van de wet. Draai de
brandstofkraan (indien aanwezig) na elke vulbeurt dicht. Vul de tank met behulp van een trechter, zorg ervoor dat geen brandstof
wordt gemorst en schroef de dop na de vulbeurt terug op de brandstoftank. Vul nooit brandstof bij terwijl het aggregaat in werking of
warm is.
1.3.7 Voorzorgsmaatregelen tegen brandwonden
Raak de motor noch de uitlaatdemper nooit aan terwijl het aggregaat in werking is of onmiddellijk na een stilstand.
Waarschuwing
Hete olie veroorzaakt brandwonden, en ook contact met de huid is te vermijden. Vergewis u ervan dat het systeem niet meer onder
druk staat alvorens er aan te werken. Start de motor nooit of laat hem nooit draaien terwijl de olievuldop verwijderd is, wegens het
risico op uitspattende olie.
1.3.8 Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de accu's
Plaats de accu nooit in de buurt van een vlam of vuur
Gebruik alleen geïsoleerd gereedschap
Gebruik nooit zwavelzuur of aangezuurd water om de elektrolyt bij te vullen.
Gevaar
1.3.9 Bescherming van het milieu
Laat de motorolie bij het aftappen nooit op de grond vloeien maar giet ze in een daartoe voorziene verzamelbak. Vermijd indien
mogelijk geluidsweerkaatsing door de muren of andere constructies, aangezien dat het geluidsniveau zou verhogen. Indien de demper
van uw aggregaat niet is uitgerust met een vonkenvanger en moet worden gebruikt in beboste gebieden, tussen struikgewas of op
onbewerkte met gras begroeide gronden, dient u zeer voorzichtig te werk te gaan opdat de vonken geen brand zouden veroorzaken
(struikgewas over een tamelijk grote oppervlakte verwijderen op de plaats waar u uw aggregaat wilt opstellen).
1.3.10 Gevaar van draaiende onderdelen
Ga nooit dichtbij draaiende onderdelen in werking staan met losse kleren of lange haren zonder beschermnet op het
hoofd. Probeer geen draaiende onderdelen in werking tegen te houden, te vertragen of te blokkeren.
Waarschuwing
1.3.11 Capaciteit van het stroomaggregaat (overbelasting)
Overschrijd nooit de capaciteit (Ampère en/of Watt) van het nominaal vermogen van het aggregaat tijdens werking in continu bedrijf.
Bereken het vereiste elektrische vermogen van de elektrische apparaten (in Watt of Ampère) alvorens het aggregaat aan te sluiten en
in werking te stellen. Dit elektrische vermogen staat eveneens vermeld op de identificatieplaat van de lampen, elektrische apparaten,
motoren etc. De totale waarde van alle vermogens van de gebruikte apparaten mag terzelfder tijd niet hoger liggen dan het nominale
vermogen van het aggregaat.
1.3.12 Voorwaarden voor het gebruik
De vermelde prestaties van de stroomaggregaten worden behaald onder de referentieomstandigheden volgens ISO 8528-1 (2005):
Totale atmosferische druk: 100 Kpa
Omgevingstemperatuur van de lucht: 25 °C (298K)
Relatieve vochtigheid: 30 %
De prestaties van de aggregaten worden ongeveer 4% verminderd voor elke temperatuurstijging van 10°C en/of ongeveer 1% voor
elke toename van de hoogteligging met 100 m.
2. Algemene beschrijving
2.1. Beschrijving van het aggregaat
Brandstoftank (punt 1, fig. A)
Brandstoftankdop (punt 2, fig. A)
Olievuldoppen (punt 3 , fig. E)
Olieaftapplug (punt 4 , fig. A)
Aardingsaansluiting (punt 5, fig. A)
Uitlaatdemper (punt 8, fig. A)
Luchtfilter (punt 9, fig. A)
Motorschakelaar (punt 10, fig. A)
Afrolstarter (punt 11, fig. A)
Stopcontacten (punt 12, fig. A)
Starthendel (punt 13, fig. A)
Brandstofkraan (punt 14, fig. A)
Choke (punt 15, fig. A)
Vermogensschakelaar (punt 22, fig. A)