2.4. P R O G R A M M E R I N G VA N V I RT U E L E
GRENZEN, TRANSFERROUTES EN TE
VERMIJDEN GEBIEDEN
Het programmeren van virtuele grenzen, transferroutes en
te vermijden gebieden wordt uitgevoerd met behulp van de
respectievelijke begeleide procedures in de "STIGA.GO"
APP. De procedure vereist dat u de robotmaaier handmatig
bestuurt door erlangs te lopen volgens de algemene criteria
die zijn uiteengezet in Par. 2.2.
WAARSCHUWING:
Het werkgebied of de paden die door de
machine worden gebruikt voor de transfer,
moeten zo zijn ingericht dat er geen openbare
ruimten, gebieden die gewoonlijk worden
gebruikt voor parkeren, voor het doorrijden
van voertuigen of waar groepen mensen door
stappen, in vallen om schade aan mensen,
dingen of ongevallen met voertuigen te
vermijden.
WAARSCHUWING:
Voor zijn eigen veiligheid en om schade aan
mensen, dieren of dingen te voorkomen, moet
de bestuurder eerst het gebied kennen waarin
de robotmaaier handmatig geleid wordt.
Loop tijdens het besturen van de robot
voorzichtig om te voorkomen dat u valt.
WAARSCHUWING:
Het werkgebied en in het algemeen de
gebieden waarin de robotmaaier kan rijden,
moet afgebakend worden door een niet-
begaanbaar hek.
Maak de afrastering geschikt of houd toezicht
op de robotmaaier tijdens het gebruik.
3.
WERKING
3.1. H A N D M AT I G E W E R K I N G VA N
ROBOTMAAIER
De robotmaaier kan worden gebruikt zonder de werktijden
te programmeren. In deze modus voert de robotmaaier een
werkcyclus uit, keert terug naar het laadstation en blijft daar
tot de volgende handmatige start.
Om de machine in deze modus te gebruiken, is het echter
noodzakelijk om virtuele grenzen, overdrachtspaden en zones
die vermeden moeten worden te programmeren (Zie Par. 2.4)
1. Plaats de robotmaaier op het laadstation of in ieder geval
binnen de perimeter van de installatie.
2. Druk op de "STOP" -knop (Afb. 1.A) om het deksel
te openen (Afb. 1.B) en toegang te verkrijgen tot het
bedieningspaneel (Afb. 1.C).
3. Druk op de "ON/OFF" -knop (Afb 1.E) gedurende 5
seconden om de robotmaaier in te schakelen.
4. Druk op de knop "SELECTIE MODUS" (Afb. 1.F), tot enkel
het icoon"ENKELE WERKCYCLUS" knippert (Afb. 1.L).
5. Druk op de knop "BEVESTIGEN" (Afb. 1.G). Het icoon
(Afb. 1.L) gaat vast branden om de actie te bevestigen.
6. Sluit de kap (Afb. 1.B). De robotmaaier begint te werken.
NL
OPMERKING: deze modus garandeert mogelijk geen
voldoende dekking van de tuin, zowel in termen van benodigde
tijd als in termen van gelijkmatigheid van het maairesultaat,
vooral als de tuin een onregelmatige vorm heeft. Om de
maximale efficiëntie van de robotmaaier te bereiken, wordt
aanbevolen om de werktijden te programmeren.
3.2. BESCHRIJVING VAN DE COMMANDO'S OP
DE ROBOTMAAIER
Lijst met commando's, indicatoren en hun functie:
• "STOP" -knop (Afb 1.A): wordt gebruikt voor de
veiligheidsstop van de robotmaaier.
• "CONTACTSLEUTEL" (Afb. 1.D): wordt gebruikt voor de
veiligheidsstop van de robotmaaier.
• Knop "ON/OFF" (Afb. 1.E): dient om de robotmaaier in- en
uit te schakelen.
• Knop "SELECTIE MODUS" (Afb. 1.F): het wordt gebruikt
om de bedrijfsmodus van de robotmaaier te selecteren
en om de terugkeer naar het oplaadstation te forceren.
• Knop "BEVESTIGEN" (Afb. 1.G): wordt gebruikt om de
ingestelde bedrijfsmodus te bevestigen.
• Verlicht icoon "GEPLAND PROGRAMMA" (Afb. 1.I):
het wordt gebruikt om de instelling van het geplande
programma te bekijken.
• Verlicht icoon "ENKELE WERKCYCLUS" (Afb. 1.L): wordt
gebruikt om de instelling van de enkele werkcyclus weer
te geven.
• Verlicht icoon "TERUGKEER NAAR BASIS" (Afb. 1.H):
wordt gebruikt om de instelling van de geforceerde
terugkeer van de robotmaaier naar het laadstation weer
te geven.
• Knop "BLUETOOTH" (Afb. 1.M): wordt alleen gebruikt
door het servicecentrum voor diagnostische activiteiten.
• Verlicht icoon "ALARM" (Afb. 1.N): dient voor d weergave
van de alarmstatussen.
• Verlicht icoon "ACCU" (Afb. 1.O): dient voor de weergave
van de lading van de accu.
D E
OPMERKING: Raadpleeg de Uitgebreide Handleiding
voor een meer gedetailleerde beschrijving van de
bovenstaande commando's.
3.3. WERKING VAN HET LAADSTATION
Het laadstation is voorzien van een indicatielampje (Afb. 8.N)
dat gaat branden in functie van de volgende situaties:
• Licht uit: het laadstation krijgt geen stroom of de robot
bevindt zich in het laadstation.
• Indicator met vast licht: de robotmaaier is niet aangesloten
op het laadstation en het signaal van de antenne wordt
correct verzonden.
• Knipperend licht: het laadstation is niet correct
geconfigureerd of er is een storing in het laadstation.
Raadpleeg de uitgebreide handleiding.
3.4. ACCU OPLADEN
Met de procedure "ACCU OPLADEN" kunt u de robotmaaier
handmatig opladen.
1. Plaats de maairobot op het laadstation (Afb. 9.R).
2. Laat de robotmaaier op het laadstation lopen tot de
oplaadconnector vastzit (Afb. 9.S).
3. Druk op de "STOP" -knop (Afb. 9.A) om het deksel
te openen (Afb. 9.B) en toegang te verkrijgen tot het
bedieningspaneel (Afb. 9.C).
37