NL
2. Buizensysteem van de aardleiding op de
klem buiten op de ventilator aansluiten.
17.4 Draai- en transportrichting
1. Draai- en transportrichting controleren → pijl-
tjes op het ventilatorhuis. Hoogste transport-
capaciteit met vermelde transportrichting con-
form afb. D. Bij omkering van de transport-
richting transportcapaciteit ca. 35% lager.
Type
Transportrich-
ting
① over de
DZQ, DZS,
DZR
DZR motor zui-
gend
DZD
② over de
motor blazend
③ Draairichting motor in kijkrichting waaier
2. Voor de omkering van de transportrichting
fasegeleider L2 en L3 verwisselen. Bij omke-
ring van de transportrichting de veiligheid en
werking van de installatie opnieuw controle-
ren.
Let er op dat hierdoor de volgende effecten kun-
nen ontstaan:
• De transportcapaciteit wordt gereduceerd.
• De beveiliging tegen het aanzuigen van
vreemde voorwerpen is eventueel niet meer
gegarandeerd.
• De explosieve omgeving wordt eventueel niet
meer afgezogen.
• De ventilator is thermisch voor continubedrijf
(modus S1), d.w.z. niet voor vaak wisselen van
de draairichting geconstrueerd. Bij vaak wisse-
len van de draairichting kan de ventilatormotor
ontoelaatbaar warm worden.
17.5 Koude-draaduitschakelsysteem,
aan-/uitschakelaar
1. Koude-draaduitschakelsysteem installeren en
conform schakelschema bedraden (→ scha-
kelschema, afb. E, klem 4, 5 en 6). Aanbeve-
ling: MAICO MVS 6 beslist buiten de plaats
waar ontploffingsgevaar kan heersen installe-
ren.
2. Breng een zelf beschikbaar te stellen aan/uit-
schakelaar aan.
17.6 Controle elektrische aansluiting
1. De volgende controles uitvoeren: D = gede-
tailleerde controle, N = controle van dichtbij,
S = visuele controle
Controleschema
I
Schroeven, kabel- en leiding-
doorvoeren (direct en indirect),
blinde sluitingen van het juiste ty-
pe, volledig en dicht.
II Kabel- en leidingtype overeen-
komstig het doel.
III Aan kabels en leidingen geen
zichtbare beschadiging.
IV Elektrische aansluitingen vast.
V Niet gebruikte aansluitklemmen
vastgedraaid.
VI Isolatieweerstand (IR) van de
motorwikkelingen bevredigend.
VII Aardverbindingen, incl. alle aan-
vullende potentiaalvereffenings-
aansluitingen, moeten reglemen-
tair (bijv. aansluitingen zijn vast,
draaddoorsneden zijn voldoen-
de).
VIII Foutlusimpedantie (TN-systeem)
of aardingsweerstand (IT-sys-
teem) bevredigend.
Controleschema
IX Automatische elektrische veilig-
heidsinrichtingen juist ingesteld
(automatisch terugzetten niet
mogelijk).
X Speciale gebruiksomstandighe-
den zijn in acht genomen (kou-
de-draaduitschakelsysteem con-
form RL 2014/34/EG).
Draairichting
XI Alle kabels en leidingen, die niet
③
gebruikt worden, zijn juist aange-
sloten.
rechts
XII Installatie met veranderbare
spanning is in overeenstemming
met de documentatie.
links
XIII Elektrische isolatie schoon/
droog.
2. Ex-beveiligd deksel van de aansluitdoos aan-
brengen. Erop letten dat er geen vuildeeltjes
in de aansluitdoos zitten en de afdichting van
het deksel van de aansluitdoos rondom goed
op de aansluitdoos ligt. Aanhaalmomenten
van 1,4 Nm in acht nemen. Controleren of de
aansluitdoos dicht is.
18 In gebruik nemen
18.1 Controles vóór het in gebruik
nemen
1. De volgende controles uitvoeren: D = gede-
tailleerde controle, N = controle van dichtbij,
S = visuele controle
Controleschema
I
Geen beschadiging of niet-toe-
gestane wijzigingen aan het ap-
paraat.
II Toestand van de afdichting van
de aansluitdoos bevredigend. Er-
op letten dat de aansluitingen
dicht zijn.
III Geen aanwijzing voor het bin-
nendringen van water of stof in
het huis in overeenstemming met
de IP-bepaling.
IV Gekapselde onderdelen onbe-
schadigd.
V Waaier met voldoende afstand
ten opzichte van het huis (luchts-
pleet).
VI Luchtstroom niet belemmerd.
Geen vreemde voorwerpen in de
D N S
luchtweg.
● ● ●
VII Afdichting van schachten, ka-
bels, buizen en/of "conduits" be-
vredigend.
VIII Leidingsysteem en overgang
●
naar gemengd systeem onbe-
schadigd.
● ● ●
IX Apparaat is voldoende tegen cor-
rosie, weer, trilling en andere
storende factoren beveiligd.
●
X Geen overmatige stof- of vuilop-
●
hopingen.
●
18.2 Controle reglementaire werk-
wijze
● ● ●
1. Apparaat inschakelen en de volgende contro-
les uitvoeren: D = gedetailleerde controle, N
= controle van dichtbij, S = visuele controle
Controleschema
I
Draairichting of transportrichting.
●
D N S
Controleschema
●
II Voor correcte stroomopname
zorgen. De nominale stroom (→
typeplaatje) kan door plaatselijke
omstandigheden (buistraject,
hoogte boven de zeespiegel,
●
temperaturen) hoger of lager
worden.
Overschrijding van I
nale spanning door veroudering
●
of verlagen van de klemspanning
mogelijk (bijv. transformator).
III De thermische veiligheid wordt
● ●
door het motorveiligheidsschake-
laarsysteem veiliggesteld.
●
19 Reiniging, onderhoud
Conform de richtlijn 1999/92/EC moeten de
werkplek en de arbeidsmiddelen met de nodi-
ge aandacht voor de veiligheid worden on-
derhouden. Met de in de EN 60079-17 vermel-
de punten moet rekening worden gehouden
en ze moeten worden uitgevoerd.
De termijnen moeten conform EN 60079-17 door
de exploitant worden vastgelegd en kunnen door
een toereikend onderhoudsconcept verlengd
worden – frequentie afhankelijk van de omge-
vingscondities en verwachte belemmeringen. Bij
stof en corrosieve omgeving moeten de onder-
houdstermijnen worden verkort.
Gevaar door elektrische schok.
Vóór toegang tot de aansluitklemmen alle voe-
dingsstroomkringen vrijschakelen.
Tegen opnieuw inschakelen beveiligen en de
D N S
spanningsloze toestand constateren.
● ● ●
Aarden en de AARDE met kort te sluiten actieve
onderdelen verbinden.
Naburige, onder spanning staande onderdelen
●
afdekken of afsluiten.
Breng een waarschuwingsbord zichtbaar aan.
Zorg ervoor dat er geen explosieve omgeving
en/of stoflagen aanwezig zijn.
●
Hete motoroppervlakken kunnen tot
huidverbrandingen leiden als u deze aan-
raakt.
Raak geen hete motoroppervlakken aan. Wacht
●
altijd tot de motor afgekoeld is.
●
Gevaar voor verwondingen bij ontbre-
kende afscherming tegen insteken/aanraken
(veiligheidsrooster) aan vrije luchtin-/uitlaat.
● ● ●
Er bestaat met name gevaar als de ventilator
voor personen toegankelijk wordt ingebouwd.
Gebruik uitsluitend met afscherming aan beide
kanten toegestaan.
● ● ●
Zones met mogelijke toegang tot roterende on-
derdelen (waaier) moeten met een afscherming
conform EN ISO 13857 worden beveiligd, bijv.
●
met MAICO veiligheidsrooster SG.. (voldoet aan
beschermingsgraad IP 20 conform EN 60529).
Beschadiging van het apparaat bij al vooraf
● ● ●
geïnstalleerde leidingtoevoer naar de aan-
sluitdoos.
Leidingtoevoeren kunnen beschadigd raken als
● ● ●
er aan de aansluitleiding getrokken wordt of het
apparaat aan de leiding wordt opgetild.
Niet aan aansluitleidingen trekken of het appa-
raat aan de leiding optillen.
19.1 Reiniging door een bevoegd
persoon
Ventilator regelmatig, met passende tussenpo-
zen met een vochtige doek reinigen, met name
D N S
na een langere periode van stilstand.
●
D N S
●
bij nomi-
max
●
83