8.5 Omschakelhendel achterwaartse
aandrijving
Door het bedienen van de
omschakelhendel achterwaartse
aandrijving wordt bij draaiende
verbrandingsmotor de achterwaartse
aandrijving aan- of afgekoppeld.
De omschakelhendel achterwaartse
aandrijving is uit veiligheidsoverwegingen
mechanisch geblokkeerd tegen onbedoeld
inschakelen. (
10.2)
Om de motorhak in beweging te zetten,
moet naast de omschakelhendel
achterwaartse aandrijving ook de
wielaandrijvingshendel worden bediend.
(
8.4)
Voorkom schade aan het
apparaat!
Bedien de omschakelhendel snel
en krachtig, laat deze niet in half
ingedrukte positie staan.
154
Omschakelhendel achterwaartse
aandrijving bedienen:
● 1 Druk de ontgrendelingshendel (1)
tot aan de aanslag en houd deze vast.
● 2 Druk de omschakelhendel (2)
krachtig tot aan de aanslag en houd
deze vast.
● Laat de ontgrendelingshendel (1) los.
De achterwaartse aandrijving is
ingeschakeld.
● 3 Achterwaartse aandrijving
uitschakelen:
Laat de omschakelhendel (2) los.
8.6 Zijwaartse verstelling duwstang
De duwstang kan zijwaarts in 3 standen
worden ingesteld.
Duwstang verstellen:
● Bedien de hendel zijwaartse
verstelling (1).
0478 404 9603 A - NL