4.5 INVEERDEMPING INSTELLEN
Het drukniveau regelt de inveersnelheid van de demper en kan met een hendel op de demper of met
de afstandsbedieningshendel op het stuur in drie standen worden ingesteld:
OPEN:
In de modus 'OPEN' bevindt het ingaande demping van de demper zich in de meest gevoelige
fabrieksinstelling. De demper reageert fijnzinnig op kleine oneffenheden in het terrein.
DRIVE:
Wanneer de hendel op de demper resp. afstandsbedieningshendel
op het stuur in de middelste stand wordt gebracht, wordt de
compressiefase gedeeltelijk gesloten. Dit maakt de achterbouw
duidelijk stugger waardoor effectiever getrapt wordt in situaties
waarin de volledige performance van de demper niet nodig is (bergop
rijden op wegen of lichte trails, ritten op vlakke ondergrond).
LOCK:
Wanneer de hendel op de demper resp. afstandsbedieningshendel
op het stuur in de stand "LOCK" wordt gebracht, wordt de oliestroom
ter hoogte van de dempingszuiger geblokkeerd. Een overdrukventiel
opent de oliestroom bij ruwe schokken en voorkomt beschadiging van
de demper.
4.6 REBOUND INSTELLEN
De rebound regelt de uitveersnelheid van de demper en kan door
draaien van het rode rebound-wiel in ca. 40 klikken (Standard
Mount-demper) resp. 22 klikken (Trunnion Mount-demper) worden
ingesteld.
→ In wijzerzin wordt de veerreactiedemping verhoogd.
→ Tegen de klok in wordt de rebound-demping verlaagd.
Wanneer de veerreactiedemping te laag is, veert het achterwiel
te snel uit. Door een te zwak ingestelde rebound-demping komt het
frame te veel omhoog tijdens het rijden.
Wanneer de rebound-demping te krachtig is, kan het
achterwiel snel na elkaar volgende slagen niet meer volgen
en verstart de vering.
Doel van de instelling van de rebound-demping is om een
optimale demping van de uitveerbeweging te krijgen, die aan de eisen
van het terrein in kwestie voldoet. Bij snelle, ruwe afdalingen moet
een lagere veerreactiedemping (= snellere uitveersnelheid)
worden gekozen dan bij vlotte afdalingen zonder al te zware
hindernissen.
50
OPEN
LOCK
DRIVE
+
–