Bedien het handventiel (5) om te spuiten (a). Het
spuiten wordt onderbroken door het los te laten.
Om ongewenst sproeien te voorkomen, kan het
handventiel in ruststand worden geblokkeerd met
de rode klem.
Daartoe spreidt u de bedieningshefboom lichtjes
zijwaarts (a) en zet u de klem vast (b).
De sproeilans kan in het handventiel (5) – na het
losdraaien van de dopmoer (Fig. 2, Pos. 4) –
worden gedraaid. Dit is nuttig bij het bespuiten van
de onderkant van bladeren.
Als het sproeimiddel niet correct wordt gesproeid
kunnen sproeidop of filterinzetstuk verontreinigd of
beschadigd raken. Sproeidop en filterinzetstuk
moeten evt. worden gereinigd (zie paragraaf 5.5) of
vervangen (zie paragraaf 5.3).
4.2 Transport van de drukspuit
De drukspuit kan ook aan de pompgreep (3)
worden gedragen, als deze geheel naar beneden
is geschoven en naar rechts is vastgeklikt.
4.3 Rest van sproeimiddel /
sproeien beëindigen
Zodra er tijdens het sproeien met de drukspuit ook
lucht uit de sproeidop komt (er ontstaat een nevel-
sliert), dient u de sproeien onmiddellijk beëindigen.
In de sproeimiddelreservoir zit dan nog minder dan
200 ml sproeimiddel. Als u geen sproeimiddel
wenst toe te voegen en wenst te stoppen met
sproeien, dient u deze resterende sproeimiddel te
verdunnen met één liter zuiver water en op het te
behandelen oppervlak te spuiten.
Op het einde van het werk maak het apparaat
overeenkomstig paragraaf 5.5 klaar om het op te
bergen; reinig het gezicht en de handen grondig
met zeep en zuiver water, doe de werkkledij uit en
was ze regelmatig.
4 Gebruik van de drukspuit / 5 Onderhoud, reinigen en opbergen
5 Onderhoud, reinigen en opbergen
5.1 Testwerking
Minstens aan het begin van elk sproeiseizoen en
bij frequent gebruik minstens maandelijks moet
aan de hand van het proefdraaien met zuiver water
het volgende worden gecontroleerd:
x
dichtheid van alle onderdelen van het apparaat
bij maximaal toegelaten druk bij een geopend en
een gesloten handventiel
x
goede werking van alle functies
(veiligheidsventiel, handventiel, pompgreep,
manometer (afhankelijk van het model))
x
doseer- en verspreidingsnauwkeurigheid van
alle gebruikte sproeidoppen bepalen door het
meten van de afgiftehoeveelheidl in overeen-
stemming met paragraaf 5.2
Bij onregelmatigheden, duidelijke schade, lekken
of als de goede werking beperkt is, mag u niet
beginnen werken, maar maakt u het apparaat
onmiddellijk via de veiligheidsventiel (4) drukvrij
(Fig. 3) en dient u het apparaat te laten controleren
in een werkplaats.
De drukspuit moet altijd verticaal staan, voordat er
aan het veiligheidsventiel wordt getrokken.
Attentie: Niet in de buurt van het gezicht houden!
5.2 Controle van de sproeidoppen en het
filterinzetstuk door het bepalen van de
afgiftehoeveelheid sproeimiddel
Vul het apparaat tot aan het maximum-merkteken
met zuiver water, neem het apparaat in gebruik en
sproei gedurende precies één minuut met 1 bar
arbeidsdruk.
Meet daarna hoeveel zuiver water u dient toe te
voegen om weer bij te vullen tot aan het maximum-
merkteken. Deze meetwaarde is de afgiftehoeveel-
heid van het apparaat in l/min bij de gekozen
werkdruk. Deze waarde mag niet meer dan 10 %
afwijken van de in hoofdstuk 10 vermelde waarde.
Als de gemeten waarde te klein is, kan dit te wijten
zijn aan afzettingen in de sproeidop en/of in het
filterinzetstuk. Reinig de onderdelen en herhaal de
controle.
Als de gemeten waarde te groot is, kan de sproei-
dop versleten of beschadigd zijn.
Ga tijdens het controleren van de sproeidoppen
ook na of de sproeidop nog een gelijkmatige
sproeiwaaier produceert.
Als de afgiftehoeveelheid ook na reiniging van de
sproeidop en het filterinzetstuk te klein is of als de
sproeidop of het filterinzetstuk versleten of bescha-
digd zijn, moeten sproeidop en/of filterinzetstuk
door orignele SOLO-vervangonderdelen worden
vervangen. Sproeidop en filterinzetstuk vervangen:
Zie paragraaf 5.3
NEDERLANDS 9