Pompen en sproeien:
Om te pompen zet u de greep (3) los door deze al
draaiend weer los te klikken. Pomp net zolang
totdat de bedrijfsdruk in het reservoir is bereikt
(Fig. 6). Overdruk ontwijkt zelfstandig door het
veiligheidsventiel (2)
Hou de sproeilans aan het handventiel in de hand.
Bedien het handventiel (5) om te spuiten (a).
Het spuiten wordt onderbroken door het los te
laten.
Om ongewenst sproeien te voorkomen, kan het
handventiel in ruststand worden geblokkeerd met
de rode klem.
Daartoe spreidt u de bedieningshefboom lichtjes
zijwaarts (a) en zet u de klem vast (b).
Sproeidoppen instelling (Fig. 7):
Sproeidop gesloten
Î holle conus spuitpatroon
Afgiftehoeveelheid bij 2 bar:
0,45 l/min
Sproeidop geopend
(max. 1 revolutie, 360°)
Î smalle, sterke straal
Afgiftehoeveelheid bij 2 bar:
0,70 l/min
De sproeilans (1) kan in het handventiel (5) – na
het losdraaien van de dopmoer (Fig. 2, Pos. 1) –
worden gedraaid. Dit is nuttig bij het bespuiten van
de onderkant van bladeren.
Als het sproeimiddel niet correct wordt gesproeid
kunnen sproeidop of filterinzetstuk verontreinigd of
beschadigd raken. Sproeidop en filterinzetstuk
moeten evt. worden gereinigd of vervangen.
Reiniging: Zie paragraaf 5.5
Sproeidop en filterinzetstuk vervangen:
Zie paragraaf 5.3
4 Gebruik van de drukspuit / 5 Onderhoud, reinigen en opbergen
4.2 Transport van de drukspuit
De drukspuit kan ook aan de pompgreep (3)
worden gedragen, als deze geheel naar beneden
is geschoven en naar rechts is vastgeklikt.
4.3 Rest van sproeimiddel /
sproeien beëindigen
Zodra er tijdens het sproeien met de drukspuit ook
lucht uit de sproeidop komt (er ontstaat een nevel-
sliert), dient u de sproeien onmiddellijk beëindigen.
In de sproeimiddelreservoir zit dan nog minder dan
200 ml sproeimiddel.
Als u geen sproeimiddel wenst toe te voegen en
wenst te stoppen met sproeien, dient u deze
resterende sproeimiddel te verdunnen met één liter
zuiver water en op het te behandelen oppervlak te
spuiten.
Op het einde van het werk maak het apparaat
overeenkomstig paragraaf 5.5 klaar om het op te
bergen; reinig het gezicht en de handen grondig
met zeep en zuiver water, doe de werkkledij uit en
was ze regelmatig.
5 Onderhoud, reinigen en opbergen
5.1 Testwerking
Minstens aan het begin van elk sproeiseizoen en
bij frequent gebruik minstens maandelijks moet
aan de hand van het proefdraaien met zuiver water
het volgende worden gecontroleerd:
x
dichtheid van alle onderdelen van het apparaat
bij maximaal toegelaten druk bij een geopend en
een gesloten handventiel
x
goede werking van alle functies
(veiligheidsventiel, handventiel, pompgreep,
manometer (afhankelijk van het model))
x
doseer- en verspreidingsnauwkeurigheid van
de sproeidop bepalen door het meten van de
afgiftehoeveelheidl in overeenstemming met
paragraaf 5.2
Bij onregelmatigheden, duidelijke schade, lekken
of als de goede werking beperkt is, mag u niet
beginnen werken, maar maakt u het apparaat
onmiddellijk via de veiligheidsventiel (2) drukvrij
(Fig. 4) en dient u het apparaat te laten controleren
in een werkplaats.
De drukspuit moet altijd verticaal staan, voordat er
aan het veiligheidsventiel wordt getrokken.
Attentie: Niet in de buurt van het gezicht houden!
NEDERLANDS 7