6
Inbedrijfstelling
Voor de inbedrijfstelling moet DIN 12056-4, in acht genomen worden.
Het voor langere tijd (> 30 seconde) droog laten lopen van de pompen (waarbij lucht wordt aangezogen) moet worden
voorkomen. Dit kan de pompen beschadigen.
Nooit pompen inschakelen als het reservoir niet ten minste tot het minimale peil is gevuld.
6.1
Inbedrijfstelling van de installatie
Besturingskast initialiseren
De besturingskast op de voeding aansluiten.
Het initialiseren begint, waarbij de 4 leds een voor een gaan branden, er een waarschuwingssignaal klinkt en de afvalwa-
terpomp gedurende enkele seconden wordt ingeschakeld.
Na een geslaagde initialisatie is de besturingskast gebruiksklaar en brandt de groene led (1).
Functiecontrole
Installatie uitschakelen (stekker uit de wandcontactdoos halen).
Onderhoudsopening van de installatie openen.
Reservoir volledig met water vullen.
Het waterpeil moet tot aan de opening van de afdekplaat reiken.
De stroomvoorziening van de besturingskast herstellen (stekker in de wandcontactdoos steken).
De besturingskast wordt geïnitialiseerd.
De functiecontrole is met succes voltooid als de onder-
staande processen zoals beschreven werden uitgevoerd:
Het alarmniveau wordt geactiveerd, de alarmled (2) knip-
pert rood, er klinkt een waarschuwingssignaal en de
afvalwaterpomp begint het reservoir leeg te pompen.
Nadat het peil tot onder het alarmniveau is gedaald,
gaat de alarmled (2) uit en gaan de beide oranje leds
(niveau (3) en pompwerking (4)) branden tot het reservoir
door de afvalwaterpomp is geleegd.
Visuele controle:
wanneer de afvalwaterpomp niet meer draait, mag het
reservoir slechts met een paar centimeter water gevuld
zijn.
Onderhoudsopening van de installatie weer vastschroe-
ven.
De installatie is bedrijfsklaar.
010-974
All manuals and user guides at all-guides.com
Opvoerinstallatie/ Inbouw- en montagehandleiding
85 / 112