Inbouw van het airconditioningsysteem
Leg de inbouwsjabloon in de bergruimte en zet hem vast.
De bevestigingsgaten voor de 2 hoeksteunen (2 – HW) en
voor de 2 bevestigingsstrips opzij (3) markeren.
11
Ø 50 mm
2
1
Afbeelding 4
Markeer de vloeropening „LE" voor de toevoer van
lucht, „LA" voor de afvoer van lucht en „KO" voor de
condenswaterafvoer.
Verwijder de sjabloon en zaag de aangetekende vloeropenin-
gen eruit.
Vóór het boren altijd op erachter liggende of verborgen
gelegde kabels, gasleidingen, chassisdelen of dergelijke
letten!
Vervolgens de snijkanten van de openingen in de voertuig-
vloer met tectyl behandelen.
De 2 bevestigingsstrips opzij (3) met elk 2 schroeven en de
2 hoeksteunen (2 – HW – pootje moet naar buiten wijzen!)
met elk 3 schroeven vastzetten.
De aansluitmond (11) voor de condenswaterafvoer (KO) van
bovenaf aanbrengen.
De aansluitmond (11) voor de condenswaterafvoer van onde-
ren rondom met carrosseriekit afdichten.
3
2
3
KO
LA
LE
5
Let er bij de montage van het apparaat absoluut
op dat de aansluitmond (11) van de condenswa-
terafvoer zich in de uitsparing van de bodem van het
apparaat bevindt. Anders bestaat het risico dat er wa-
ter in de binnenruimte terechtkomt! Om een correcte
luchtcirculatie te waarborgen, moeten de openingen
in de bodem van het apparaat en de vloer exact boven
elkaar komen te liggen. Als dit niet in acht wordt ge-
nomen, is een correcte werking van het apparaat niet
gewaarborgd!
p
n
10
7
8
9
2
1
Afbeelding 5
Voer de spanband (4) door de 2 bevestigingsstrips (3) – met
de tekst van de spanband naar de vloer.
Plaats het airconditioningsysteem in de ruimte tussen de
hoeksteunen (2 – HW) en de bevestigingsstrips (3). Bevestig
het airconditioningsysteem met de spanband (4). Let er daar-
bij op dat de spanband in de daarvoor bedoelde uitsparingen
van het apparaat ligt. De spanband (4) volgens de afbeelding
door de gesp (6) halen en strak trekken.
Het airconditioningsysteem moet rondom met de bij-
geleverde strips worden bevestigd om het onbedoeld
wegglijden bij krachtige bewegingen (bijv. sterk remmen) te
vermijden.
Bevestig de beide vloerroosters (5) voor „LE" en „LA" met ge-
schikte schroeven of klemmen (niet bijgeleverd) van onderen
tegen de bodem van het voertuig.
Verdeling van koude lucht en circulatie-
retourgeleiding
Verdeling van koude lucht
Op elk van de drie koudeluchtuitlaten van het apparaat (7, 8 + 9)
moet een koudeluchtbuis KR 65 Ø 65 mm (10) met ten minste
één uitlaat worden aangesloten.
Schuif de koudeluchtbuizen (10) in de koudeluchtuitlaten van
het apparaat en leg ze naar de luchtuitlaatventielen. Let op
dat de koudeluchtbuizen goed stevig in de koudeluchtuitla-
ten zitten. Als accessoire biedt Truma ten behoeve van de
geluiddemping een geluiddemper voor montage in het koude-
luchtsysteem aan (art.-nr. 40090-00038).
Als uitlaat die de gekoelde lucht in het interieur van het
voertuig blaast, zijn het zwenkbare eindstuk SCW 2 (zwart –
art.-nr. 39971-01 of beige – art.-nr. 39971-02), het eindstuk
EN-O (art.-nr. 40171-07) met de lamelleninzet LA (art.-nr.
40721-01/02/03/04/05) of de rechthoekige ventilatieope-
ning RL (art.-nr. 40280-01) met het aansluitstuk ANH
(art.-nr. 40290-02) geschikt.
4
6
4
3
3
11
LE
LA
5
NL
21