NL
Vergrendelen:
1. Trap het pedaal (11:B) volledig in.
2. Verplaats de vergrendeling (11:C) naar rechts.
3. Laat het pedaal (11:B) los.
4. Laat de vergrendeling (11:C) los.
Ontgrendelen:
1. Trap het pedaal (11:B) volledig in en laat het weer
los.
6.4
BEDRIJFSREM-AANDRIJVING (11:D)
Als de machine niet remt zoals verwacht als het
pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (=
snelheid) als noodrem worden gebruikt.
Wanneer het pedaal losgelaten is, is de dienstrem
ingeschakeld.
- Pedaal voorwaarts, – de machine gaat
vooruit.
- Pedaal onbelast – de machine staat stil.
- Pedaal achterwaarts – de machine
- Minder druk op het pedaal – de machine
remt.
Op het bovenste gedeelte van het pedaal bevindt zich
een plaat die kan worden afgesteld om te worden
aangepast aan de voet van de bestuurder.
Als de machine niet remt zoals verwacht
als het pedaal wordt losgelaten, moet het
linker pedaal (11:B) als noodrem worden
gebruikt.
6.5
GASPEDAAL
Dient voor het regelen van het motortoerental.
Vol gas - bij gebruik van de machine altijd vol
gas geven.
Minimum.
6.6
CHOKEHENDEL
(12:G)
Trekhendel om te choken bij koude start.
Hendel volledig uitgetrokken (12:G1) - cho-
keklep gesloten. Voor het starten van
een koude motor.
Hendel ingedrukt (12:G2) – chokeklep open. Voor
starten met warme motor en tijdens het rijden.
Rijd nooit met uitgetrokken choke als de
motor warm is.
14
rijdt achteruit.
(VERSNELLING)
(12:E)
(INDIEN
VOORZIEN)
NEDERLANDS (Vertaling van de oorspronkelijke instructies)
Sommige modellen zijn voorzien van een
systeem dat automatisch de positie van
de starter in de carburateur controleert in
de tijdens het inschakelen van de motor en
tijdens de verwarming.
6.7
CONTACTSLOT (12:F)
Het contactslot wordt gebruikt om de motor te starten
en uit te schakelen.
Wanneer u de bestuurdersplaats verlaat,
de sleutel niet in de stand 2 of 3 laten
staan. Er is dan brandgevaar omdat brand-
stof in de motor kan lopen via de carbura-
teur en de accu kan ontladen en worden
beschadigd.
De vier standen van de sleutel:
1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De
2/3. Stand Draaien
4. Startstand - wanneer u de sleutel in deze
activeerd. Laat de sleutel teruggaan naar de
rijstand wanneer de motor gestart is.
6.8
STUURWIEL (13:E)
• Stuur type "II"
De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. Draai
de instelknop (13:D) op de stuurkolom los en stel het
stuur op de gewenste stand in. Draai de knop weer
vast.
Verstel het stuur nooit tijdens het rijden.
Draai nooit aan het stuur als de machi-
ne stilstaat en het gereedschap in de
werkstand staat. De kans bestaat dat het
stuurbekrachtigingmechanisme
overbelast.
6.9
MAAIHOOGTE-INSTELLING (12:B)
Commando voor het gebruik van een maaidek met
elektrische maaihoogte-instelling.
De schakelaar laat traploze instelling van de
Het maaidek wordt aangesloten op het
contact (13:C).
sleutel kan verwijderd worden.
stand draait wordt de startmotor ge-
maaihoogte toe.
wordt