Gebruiksaanwijzing
Motor starten
Afbeelding 1
Neem ook de aanwijzingen in de
handleiding van de motor in acht.
Gevaar
!
Laat voor het starten de
koppelingshendels (afbeelding 1,
pos. 1 en 2) los. Alle aandrijvingen
moeten uitgeschakeld zijn.
Aanwijzing
Enkele modellen hebben geen
gashendel. Het toerental wordt
automatisch ingesteld. De motor
loopt altijd met optimaal toerental.
Instellingen voor het starten
van de motor
Controleer tankinhoud en oliepeil
en voeg indien nodig olie en
brandstof toe (zie motorhand-
leiding).
Open de benzinekraan (22)
(afhankelijk van de uitvoering).
Bougiestekker (18) op de bougie
steken.
Voor het starten met een koude
motor
Machines met choke
Zet de gashendel (20) op
START/
of
Chokehendel (21) op de motor
(afhankelijk van motortype –
zie motorhandleiding) op stand
CHOKE/
zetten en gashendel
op
/max zetten.
Machines zonder choke
(naargelang het motortype):
Druk de primer (zie de handleiding
van de motor) 3 tot 5 keer stevig in
en zet de gashendel
Voor het starten met een
warme motor
Zet de gashendel op
Motor starten
Steun met een hand op het stuur
en trek langzaam aan de trek-
starter (14) tot een weerstand
voelbaar is en trek vervolgens
snel en met kracht door.
Trekstarter niet laten terug-
schieten, maar langzaam
terugbrengen.
Als de motor loopt:
– Zet de chokehendel terug
(naargelang het motortype, zie
de handleiding van de motor).
– Zet de gashendel op het ge-
wenste toerental.
Motor stoppen
Afbeelding 1
Gashendel (1) op
zetten.
Sluit de benzinekraan
(afhankelijk van de uitvoering).
Vastzetrem activeren
Afbeelding 1
Let op!
Laat de koppelingshendels (1 en 2)
los voordat u de vastzetrem
activeert.
De schakelhendel (8) op stand
„P" (vastzetrem) zetten.
Let op!
Afhankelijk van ondergrond
en helling van het terrein moet
de machine bij het neerzetten
bovendien met wielblokken tegen
wegglijden worden beveiligd.
:
In versnelling schakelen
Afbeelding 1
Let op
Laat de koppelingshendels (1 en 2)
los voordat u een versnelling kiest
naar een andere versnelling
schakelt.
Met schakelhendel (8) een
versnelling kiezen:
– Vooruit: „1" (langzaam) tot „5"
(snel).
– Achteruit: „R/R1" (langzaam)
/max.
en „R
Met de machine werken
Rijden
/max.
Afbeelding 1
Wielaandrijving inschakelen:
Let op!
– Koppelingshendel (1 en 2) bij
motorstart niet bedienen.
– Rijd langzaam en voorzichtig, in
het bijzonder bij achteruit rijden.
– De machine voor een richtings-
wissel altijd eerst tot stilstand
brengen.
= hoog motortoerental
= laag motortoerental
/STOP
/R2" (snel).
Motor zoals aangegeven starten.
Met de schakelhendel (8) een
voorwaartse of achterwaartse
versnelling kiezen
Koppelingshendel voor
wielaandrijving (2) indrukken en
vasthouden. De machine rijdt.
Aanwijzing
Bij het achteruitrijden moet de
veegmachine altijd in de recht-
doorstand worden gebracht.
Wielaandrijving uitschakelen:
Koppelingshendel voor
wielaandrijving (2) loslaten.
De machine blijft staan.
Vegen
Afbeelding 1
Borstelaandrijving inschakelen:
Let op!
– Koppelingshendel (1 en 2)
bij motorstart niet bedienen.
– Bij het inschakelen van de
veegborstels kan de machine
bewegen.
Motor zoals aangegeven starten.
Koppelingshendel voor
veegborstelaandrijving (1)
indrukken en vasthouden.
De machine veegt.
Borstelaandrijving uitschakelen:
Koppelingshendel voor
veegborstelaandrijving (1) los-
laten. De veegborstels blijven
stilstaan.
Rijden met gelijktijdig vegen
Afbeelding 1
Let op!
– Koppelingshendel (1 en 2) bij
motorstart niet bedienen.
– Rijd langzaam en voorzichtig, in
het bijzonder bij achteruit rijden.
De machine voor een richtings-
wissel altijd eerst tot stilstand
brengen.
– Tijdens werkzaamheden de
machine niet overbelasten.
Afhankelijk van het veeg- en
ruimmateriaal moet de rijsnel-
heid overeenkomstig worden
aangepast.
– De maximale sneeuwhoogte
voor het vegen van sneeuw
bedraagt 10 cm.
Nederlands
41