Starten van de motor
Opmerkingen
Om een reeds warme motor aan te zetten, volgt u
de procedure voor "Hoge omgevingstemperatuur".
Opgelet
NL
Zorg ervoor dat u de bedieningsorganen kent die u
nodig hebt tijdens het rijden (pag. 10).
Normale omgevingstemperatuur
(tussen 10 °C/50 °F en 35 °C/95 °F):
1) Zet de startschakelaar in de stand ON (afb. 41)
Controleren of het groene lampje Neutraal en het rode
lampje op het instrumentenpaneel branden.
Belangrijk
Het oliedruklampje moet enkele seconden nadat de
motor is aangeslagen, weer uit gaan (pag. 11).
Opgelet
De zijstandaard moet ingeklapt zijn (ruststand,
horizontaal), omdat anders de veiligheidssensor het
starten onmogelijk maakt.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de standaard
uitgeklapt is en de motor in zijn vrij staat, of als de
koppelingshendel is ingedrukt en de motor in versnelling
staat (in dit geval moet de standaard ingeklapt zijn).
48
2) De chokehendel (1) in stand (B) (afb. 42) zetten.
3) Controleren of de startknop (2, afb. 43) op (
staat; de startknop (3, afb. 43) indrukken.
Dit model is uitgerust met een bekrachtigd
startmechanisme.
U schakelt dit startmechanisme in door de knop (3) in te
drukken en onmiddellijk weer los te laten.
Zodra de knop (3) wordt ingedrukt, voert de motor
automatisch een startpoging uit waarvan de duur
afhankelijk is van de temperatuur van de motor.
Zodra de motor is gestart, schakelt het systeem de
startmotor uit.
ON
RUN)
afb. 41