fabrieksparameters. Voor vrijwel alle installaties zijn de in de fabriek ingestelde parameters GP en GI echter
optimaal. Wanneer er zich echter regelproblemen voordoen, kunnen deze instellingen worden gewijzigd.
6.6.5 GI: coëfficiënt van integrale stijging
In het geval van sterke drukvallen bij onverwachtse stijging van de stroming of een langzame respons van het
systeem, verhoogt u de waarde van GI. Als er zich daarentegen drukschommelingen rond de setpoint waarde
voordoen, verlaagt u de waarde van GI.
Een typisch voorbeeld van een installatie waarvoor de waarde van GI verlaagd moet worden, is een
installatie waarin de inverter zich ver van de elektropomp bevindt. Dit als gevolg van de hydraulische
elasticiteit die de controle PI en daarmee de drukregeling beïnvloedt
BELANGRIJK: om bevredigende drukafstellingen te verkrijgen, dienen in het algemeen zowel GP als GI te worden
gewijzigd.
6.6.6 FS: maximale rotatiefrequentie
Instelling van de maximale rotatiefrequentie van de pomp.
Legt een maximumlimiet aan het aantal omwentelingen op en kan worden ingesteld tussen FN en FN - 20%.
FS zorgt ervoor dat de elektropomp in welke regelconditie dan ook nooit wordt aangestuurd op een frequentie die
hoger is dan de ingestelde frequentie.
FS kan automatisch worden aangepast na een wijziging van FN, wanneer de hierboven aangegeven relatie niet blijkt
te kloppen (bijv. als de waarde van FS kleiner blijkt te zijn dan FN - 20%, zal FS worden aangepast aan FN - 20%).
6.6.7 FL: Minimale rotatiefrequentie
Met FL stelt u de minimumfrequentie in waarop u de pomp kunt laten draaien. De minimumwaarde die de parameter
aan kan nemen is 0 [Hz], de maximumwaarde is 80% van FN; bijvoorbeeld, als FN = 50 [Hz], dan kan FL tussen 0 en
40[Hz] worden ingesteld.
FL kan automatisch worden aangepast na een wijziging van FN, wanneer de hierboven aangegeven relatie niet blijkt
te kloppen (bijv. als de waarde van FL meer dan 80% van de ingestelde FN blijkt te zijn, zal FL worden aangepast aan
de 80% van FN).
Stel een minimumfrequentie in die overeenstemt met de vereisten van de pompfabrikant.
De inverter zal de pomp niet aansturen bij een frequentie lager dan FL, dit betekent dat als de pomp op
de frequentie FL een druk genereert die hoger is dan het SetPoint er overdruk in het systeem zal zijn.
6.6.8 Instelling van het aantal inverters en van de reserves
6.6.8.1 NA: actieve inverters
Instelling van het maximumaantal inverters dat pompt.
Kan een waarde aannemen tussen 1 en het aantal aanwezig inverters (max. 8). De standaardwaarde voor NA is N,
d.w.z. het aantal inverters dat aanwezig is in de keten, dit betekent dat als er inverters aan de keten worden
toegevoegd of verwijderd, NA altijd automatisch de waarde aanneemt van het aantal gedetecteerde inverters.
Wanneer u een waarde anders dan N instelt, wordt het maximumaantal inverters dan kan pompen vastgelegd op het
ingestelde getal. Deze parameter is van nut in gevallen waarin er een limiet is aan de pompen die men ingeschakeld
kan of wil houden en in het geval men één of meer inverters als reserve wil houden (zie IC: Configurazione della
riserva par 6.6.8.3 en voorbeelden). Op dezelfde menupagina is het ook mogelijk de andere twee systeemparameters
die met deze parameter samenhangen te bekijken (zonder ze te kunnen wijzigen), d.w.z. N, automatisch door het
systeem afgelezen aantal aanwezige inverters, en NC, maximaal aantal gelijktijdig werkende inverters.
6.6.8.2 NC: gelijktijdig werkende inverters
Instelling van het maximumaantal inverters dat gelijktijdig kan werken.
Kan waarden tussen 1 en NA aannemen. Als standaardwaarde neemt NC de waarde NA aan, dit betekent dat
hoeveel NA ook stijgt, NC de waarde NA aanneemt. Wanneer u een waarde anders dan NA instelt, koppelt u de
parameter los van NA en wordt het maximumaantal gelijktijdig werkende inverters vastgelegd op het het ingestelde
getal. Deze parameter is van nut in gevallen waarin er een limiet is aan de pompen die men ingeschakeld kan of wil
houden (zie IC: Configurazione della riserva par 6.6.8.3 en voorbeelden). Op dezelfde menupagina is het ook mogelijk
de andere twee systeemparameters die met deze parameter samenhangen te bekijken (zonder ze te kunnen
wijzigen), d.w.z. N, automatisch door het systeem afgelezen aantal aanwezige inverters, en NA, aantal actieve
inverters.
6.6.8.3 IC: configuratie van de reserve
Configureert de inverter als automatisch of reserve. Indien deze parameter is ingesteld op auto (default) zal de
inverter aan de normale pompwerking deelnemen, indien hij als reserve is geconfigureerd, wordt er een minimale
startprioriteit aan toegekend, dit komt er op neer dat de inverter die zo is ingesteld, altijd als laatste zal starten. Als u
een aantal actieve inverters instelt dat lager is dan het aantal aanwezig inverters en er één element als reserve wordt
NEDERLANDS
233