• De grootste meetprecisie ligt in het gebied tussen 6 tot
ongeveer 28% houtvochtigheid. Boven 28% worden de
meetresultaten onnauwkeuriger, omdat de weerstand nu nog
weinig met de vochtigheid wijzigt. Onder 6% houtvochtigheid
zijn praktisch geen veelzeggende metingen meer mogelijk,
omdat het resultaat door moleculaire aantrekkingskrachten
bepaald wordt.
• Boven het vezelverzadigingspunt verliest de vochtmeting aan
nauwkeurigheid.
• De in het meetinstrument ingestelde temperatuurwaarde
moet identiek aan de houttemperatuur zijn. Bij een ingestelde
temperatuurwaarde van 20 °C en een houttemperatuur
E - 25
van 30 °C werd het meetresultaat bijvoorbeeld om ca. 1,5%
naar boven vervalst, als de temperatuurcompensatie buiten
beschouwing bleef.
• De nauwkeurigheid van de meting is afhankelijk van de
aanpersdruk van de meetpunten. De meetpunten moeten met
het hout zo goed verbonden zijn, dat de overgangsweerstand
tegenover de meetweerstand klein is.
• Voor de meetproefcontrole moeten de vastgestelde
waarden steekproefsgewijs over een
houtvochtigheidsvergelijkingsproef gecontroleerd worden.
Gebruiksaanwijzing – Nederlands