Nederlands
kabel door het putkopdeksel en leg het putkopdeksel
op de put.
12 Schroef het putkopdeksel goed vast.
Installatie met schroefbuisleiding
De procedure is bijna hetzelfde als de installatie met
omzette buisleidingen. Maar let op:
1 De verbinding tussen de buizen gebeurt met schroef-
draad. Deze schroefbuizen moeten goed dicht en ste-
vig aan elkaar worden geschroefd. Hiervoor moet de
tap met hennep- of teflonband worden omwikkeld.
2 Bij het inschroeven moet erop gelet worden dat de bui-
zen op één lijn liggen (niet overhellen), zodat de
schroefdraad niet beschadigd raakt.
3 Let op de draairichting van het aggregaat en gebruik
de geschikte schroefbuizen (linkse of rechtse schroef-
draad), zodat ze niet vanzelf losdraaien.
4 Borg de schroefbuizen tegen per ongeluk losdraaien.
5 De draagklem, die bij de installatie nodig is ter onder-
steuning, moet altijd permanent direct onder de ver-
bindingsmof worden gemonteerd. Hierbij moeten de
schroeven gelijkmatig worden aangedraaid tot de klem
op de buisleiding ligt (de benen van de draagklem
mogen elkaar niet raken!).
5.4.4 Horizontale installatie
Afb. 3:
Opstelling
1
Aggregaat
2
Drukbuisleiding
3
Drukvat
4
Koelmantel
5
Minimaal waterpeil
6
Niveausensoren
Dit type installatie is alleen toegestaan in combinatie
met een koelmantel. Het aggregaat wordt hierbij direct
in de watertank/het reservoir geïnstalleerd en aan de
drukleiding gekoppeld. De steunen van de koelmantel
moeten op de aangegeven afstand worden gemon-
teerd om doorbuigen van het aggregaat te vermijden.
De aangesloten buisleiding moet zelfdragend
zijn, d.w.z. dat ze niet door het product mag wor-
den ondersteund.
In het geval van horizontale montage worden het
aggregaat en de buisleiding gescheiden gemonteerd.
Let op dat de drukaansluiting van het aggregaat en de
buisleiding op gelijke hoogte liggen.
Voor dit type installatie moet het product abso-
luut met een koelmantel worden gemonteerd.
1 Boor de bevestigingsgaten voor de steunen op de
bodem van de bedrijfsruimte (tank/reservoir). De gege-
vens over de ankerbouten, de afstand tussen de gaten
en de grootte van de gaten vindt u in de bijbehorende
handleidingen. Zorg voor de nodige stevigheid van de
schroeven en pluggen.
2 Bevestig de steunen aan de bodem en breng het pro-
duct met een geschikt hefwerktuig in de juiste positie.
106
7
Aandrijfruimte
8
Watertank
9
Toevoer
10
Toevoerfilter
11
Droogloopbeveiliging
3 Bevestig het product met het meegeleverde bevesti-
gingsmateriaal aan de steunen. Let op dat het type-
plaatje naar boven wijst!
4 Als het aggregaat is geïnstalleerd, kan het buizenstel-
sel worden aangebouwd of een kant-en-klaar buizen-
stelsel worden aangesloten. Let op dat de
drukaansluitingen op gelijke hoogte liggen.
5 Sluit de drukbuis aan op de drukaansluiting. Tussen de
flenzen van de buisleiding en het aggregaat moet een
afdichting worden aangebracht. Draai de bevestigings-
schroeven kruisgewijs aan, zodat de afdichting niet
beschadigd raakt. Controleer of het buizenstelsel tril-
lingsvrij en spanningsvrij is gemonteerd (gebruik even-
tueel elastische verbindingsstukken).
6 Leg de kabels zodanig dat zij nooit (tijdens het bedrijf,
bij onderhoudswerkzaamheden, enz.) gevaar opleve-
ren voor personen (onderhoudspersoneel enz.). De
stroomtoevoerleidingen mogen niet worden bescha-
digd. De elektrische aansluiting moet door een geau-
toriseerde deskundige worden uitgevoerd.
5.5 Droogloopbeveiliging
Er moet absoluut opgelet worden dat er geen lucht in
de behuizing van het hydraulische systeem dringt.
Daarom moet de machine altijd tot aan de bovenkant
van de behuizing van het hydraulische systeem in het
transportmedium ondergedompeld zijn. Voor de opti-
male bedrijfsveiligheid wordt daarom aangeraden een
droogloopbeveiliging in te bouwen.
Deze moet met behulp van vlotterschakelaars of elek-
troden worden gegarandeerd. De vlotterschakelaar/
elektrode wordt in de schacht bevestigd en schakelt
het product bij het onderschrijden van de minimale
wateronderdompeling uit. Als de droogloopbeveiliging
bij sterk wisselende vulstanden slechts met een vlotter
of elektrode gerealiseerd wordt, bestaat het gevaar dat
het aggregaat continu in- en uitschakelt!
Dit kan tot gevolg hebben dat het maximale aan-
tal inschakelingen (schakelcycli) van de motor
wordt overschreden en de motor oververhit
raakt.
5.5.1 Aanwijzingen ter voorkoming van hoge schaltcycli
Handmatig terugzetten - Bij deze mogelijkheid wordt
de motor na het onderschrijden van het minimale
onderdompelingspeil uitgeschakeld en bij voldoende
waterpeil met de hand weer ingeschakeld.
Separaat herinschakelpunt - Met een tweede scha-
kelpunt (extra vlotter of elektrode) wordt er voldoende
verschil tussen uitschakelpunt en inschakelpunt gere-
aliseerd. Daarmee wordt een constant schakelen voor-
komen. Deze functie kan met een niveauregelrelais
worden gerealiseerd.
WILO SE 10/2011 V4.1WE