Alle hydraulische aansluitingen van het systeem op de installatie waarmee hij kan worden verbonden zijn van het type met vrouwelijk schroefdraad
1" GAS, gemaakt van messing.
Als u het product met de installatie wilt verbinden via verbindingsstukken met een diameter die groter is dan de normale afmeting
van de slang van 1" (bijvoorbeeld de ring, in het geval van uit 3 delen bestaande verbindingsstukken), moet worden verzekerd
dat het mannelijke schroefdraad van 1"GAS van de verbinding zelf minstens 25 mm uitsteekt uit de hierboven genoemde maat
(zie afb.7).
De messing schroefdraden zijn ondergebracht in zittingen van technopolymeer. Zorg bij het realiseren van de waterdichtheid
van de verbinding door het toevoegen van materiaal (bv. teflon, hennep,...) dat de afdichting niet wordt overdreven: bij een
geschikt aanhaalkoppel (bv. met een pijptang met lang handvat) zou het overtollige materiaal een abnormale kracht kunnen
uitoefenen op de zitting van technopolymeer, waardoor deze onherstelbaar wordt beschadigd.
Voor wat betreft de positie ten opzichte van het water dat gepompt moet worden, kan de installatie van het systeem "boven waterniveau" of "onder waterniveau"
worden genoemd. In het bijzonder wordt een installatie "boven waterniveau" genoemd wanneer de pomp op een niveau boven dat van het te pompen water
wordt geplaatst (bv. pomp aan het oppervlak en water in de put); omgekeerd wordt een installatie "onder waterniveau" genoemd wanneer de pomp op een
niveau onder dat van het te pompen water wordt geplaatst (bv. hangende tank en pomp eronder).
Als de verticale installatie van het systeem van het type "boven waterniveau" is, wordt aanbevolen een terugslagklep aan te
brengen in het aanzuiggedeelte van de installatie; dit om het vullen van het systeem mogelijk te maken (par. 2.1.2).
Als de installatie van het type "boven waterniveau" is, moet de aanzuigleiding vanaf de waterbron naar de pomp aflopend worden
gemonteerd, om de vorming van zwanehalzen of sifons te vermijden. Plaats de aanzuigslang niet boven pompniveau (om te
voorkomen dat er zich luchtbellen in de aanzuigslang vormen). De aanzuigslang moet aan zijn ingang op minstens 30 cm onder
het waterniveau aanzuigen, en moet over de hele lengte waterdicht zijn, tot aan de ingang van de elektropomp.
De aanzuig- en persleidingen moeten zo gemonteerd worden dat ze geen enkele mechanische druk op de pomp uitoefenen.
2.1.2. Vulwerkzaamheden - Installatie boven en onder waterniveau
Installatie "boven het water" (par. 2.1.1): open de technische ruimte en verwijder de vuldop (Afb.3) met behulp van een schroevendraaier. Vul het
systeem met schoon water door de vulopening, en zorg ervoor dat de lucht naar buiten komt. Als de terugslagklep op de aanzuigleiding
(aanbevolen in par. 2.1.1) aangebracht is in de buurt van de ingangsopening van het systeem, zou de hoeveelheid water die nodig is om het
systeem te vullen 0,9 liter moeten zijn. Geadviseerd wordt de terugslagklep aan het uiteinde van de aanzuigleiding te monteren (bodemklep),
zodat ook deze helemaal kan worden gevuld bij de vulwerkzaamheden. In dit geval is de hoeveelheid water die nodig is voor het vullen afhankelijk
van de lengte van de aanzuigleiding (0,9 liter + ...).
Installatie "onder waterniveau" (par. 2.1.1): als er tussen de watervoorraad en het systeem geen afsluitkleppen aanwezig zijn (of als deze open
zijn), wordt het systeem automatisch gevuld zodra de opgesloten lucht naar buiten kan. Door de vuldop (afb.3) dus zoveel als nodig is om de
opgesloten lucht weg te laten stromen open te draaien, wordt het systeem in staat gesteld om zich helemaal te vullen. Hierop moet worden
toegezien en de vulopening moet worden gesloten zodra het water naar buiten komt (geadviseerd wordt om een afsluitklep aan te brengen in de
aanzuigleiding en deze te gebruiken om het vullen met open dop te besturen). Een andere mogelijkheid, in het geval dat de aanzuigleiding is
gesloten door een dichte klep, is om het vullen uit te voeren zoals beschreven voor de installatie boven waterniveau.
2.2 - Horizontale Configuratie
Schroef de 4 steunpootjes, die los in de verpakking zitten, vast in de
messing zittingen van vlak E. Stel het systeem op de gewenste plaats
op, rekening houdend met het ruimtebeslag van afb.8.
• Een afstand van minstens 10 mm tussen vlak B van het systeem
en een obstakel is verplicht om de voedingskabel naar buiten te
laten komen naar het stopcontact.
•
De afstand van minstens 200 mm tussen vlak A van het systeem
en een obstakel wordt aanbevolen om het deurtje te kunnen
verwijderen en toegang te krijgen tot de technische ruimte.
Als de ondergrond niet vlak is, moet het pootje dat geen ondersteuning heeft worden uitgeschroefd om de hoogte ervan te regelen tot hij contact
maakt met de ondergrond, zodat het systeem stabiel staat. Het systeem moet namelijk veilig en stabiel worden geplaatst, en de verticaalheid van
de as moet worden gegarandeerd: het systeem mag niet hellen.
NEDERLANDS
172
Afb. 7
Afb. 8