13. Storingen verhelpen
In de volgende fouttabel vindt u ook alle informatie van de in het
hoofdstuk "Wat moet u doen als" beschreven maatregelen om
storingen te verhelpen.
Storing/foutmelding op de regelaar.
Drukschommelingen in de installatie.
De collectoren zijn beslagen.
De pomp draait niet, hoewel de collector war-
mer is dan de boiler (geen motorgeluid, geen
trilling merkbaar).
De pomp draait, maar op de debietmeter met
compensatieventiel kan geen debiet worden
afgelezen. De aanvoer- en retourtemperatuur
zijn gelijk of de boilertemperatuur stijgt hele-
maal niet of slechts langzaam.
De pomp draait, maar op de debietmeter met
compensatieventiel kan geen debiet worden
afgelezen.
De pomp slaat vermeend laat aan en schakelt
vroeg uit.
Er zit een fout in de installatie; de voeler is defect of
verkeerd aangesloten.
Als dit probleem zich direct na de ingebruikname
voordoet, zit er lucht in het zonnecircuit.
Tijdens de bewaring is er vocht in de collector bin-
nengedrongen.
De maximale boiler- of collectortemperatuur is
overschreden. Het controlelampje of de indicator op
de regelaar is geactiveerd.
De stroomtoevoer is onderbroken.
Het temperatuurverschil is te hoog ingesteld
(> 15 °C) of de regelaar schakelt niet.
De pompas blokkeert.
De pomp is vuil.
De voeler is defect.
De voeler is verkeerd geïnstalleerd.
Er zit lucht in het leidingsysteem,
de installatiedruk is te laag of
de installatie is vuil.
De debietmeter met compensatieventiel zit vastge-
klemd.
De blokkeerinrichting is gesloten.
Het temperatuurverschil tussen collector en boiler
is te groot ingesteld.
Raadpleeg de bedienings- en installatiehandleiding van de
regelaar.
Ontlucht de installatie.
Als de installatie in gebruik wordt genomen, verdwijnt de
aanslag na enkele weken. Het vocht ontsnapt via de inge-
bouwde ventilatiesleuven.
De regelaar is op de normale wijze uitgeschakeld en gaat
automatisch weer in werking wanneer de waarde onder de
ingestelde maximumtemperatuur daalt.
Controleer de leidingen en de zekeringen.
Controleer de regelaar.
Controleer de temperatuurvoeler.
Verminder het temperatuurverschil.
Schakel kortstondig naar maximaal toerental of open indien
mogelijk de ontluchtingsschroef op de pomp. Plaats een
schroevendraaier in de inkeping en draai het pompwiel met
de hand aan.
Demonteer en reinig de pomp. Sluit de doorstroomvolume-
begrenzer en de pompkogelkraan aan.
Vervang de voeler.
Controleer de positie van de voeler. De collectorvoeler moet
volledig in de voelerdompelhuls zitten.
Controleer de installatiedruk. Ga na of het expansievat groot
genoeg werd gekozen. Controleer de voordruk van het ex-
pansievat.
Laat de pomp met schokken werken (bij maximaal vermo-
gen).
Open de ontluchters op de collector, de pomp en de zon-
neboiler.
Spoel de installatie vooruit en achteruit. Reinig de ingebouw-
de onderdelen zoals debietmeter met compensatieventiel en
vuilvanger.
Controleer de plaatsing van de kabel. Als de kabel een "berg-
en dalbaan" doorloopt, bijvoorbeeld waar balken uitsteken
of om waterleidingen te overbruggen, dient u de plaatsing
van de kabel te wijzigen of een bijkomende ontluchter aan te
brengen. Zorg ervoor dat er in de omgeving van de collector
geen automatische ontluchters worden opgesteld die niet
door middel van een kogelkraan van het systeem gescheiden
zijn.
Ga na of de automatische ontluchter correct werkt. Schroef
daartoe de beschermkap af en controleer met een stompe
naald of de vlotter goed werkt. Vervang de ontluchter indien
nodig.
Controleer de goede werking van de debietmeter met com-
pensatieventiel. Ook bij correct ingesteld debiet kan de
indicator in het kijkglas geblokkeerd zijn, bijvoorbeeld omdat
de ring vastzit. Schakel de pomp naar manuele werking. Hier
moet een beweging van de stempel merkbaar zijn. Maak de
stempel los door lichtjes te slaan. Vervang indien nodig de
debietmeter en het compensatieventiel.
Open de blokkeerinrichting.
Verklein het temperatuurverschil op de regeling.