Richtlijnen en normen
Maatgevende richtlijnen en normen: Zie ' 10.1 Richtlijnen en
normen' op pagina 9.
Productvarianten in de handleiding
In deze handleiding worden de in Tabel 1 op pagina II vermelde
productvarianten beschreven.
4
Beschrijving
4.1
Functiebeschrijving
De opvangvoorziening beschrijft de snelheid van het lastopna-
memiddel. Bij te hoge snelheid stopt de opvangvoorziening de
neerwaartse beweging van het lasthefmiddel door een krachtslui-
tende verbinding (klemmen) aan de veiligheidskabel.
De opvangvoorziening werkt automatisch. De snelheid van de
doorlopende veiligheidskabel wordt continu door een centrifu-
gaalgewicht bewaakt.
Bij te hoge snelheid activeert het centrifugaalgewicht de klem-
tangen. De klemtangen vangen de last op de veiligheidskabel op.
De klemtangen werken met zelfstandige klemming. Wanneer de
last tegen de hefrichting in beweegt, trekken de klemtangen
automatisch dicht. Hoe hoger hierbij de trekkracht, des te vaster
de klemwerking.
Functiebeschrijving Activering op afstand
Een spanningsimpuls bij de magneetcilinder van de afstandsacti-
vering zorgt ervoor dat de opvanginrichting geactiveerd wordt en
de kabel stopt.
De schakelaar voor de bediening van de magneetcilinder wordt
in de besturing van de installatie geïntegreerd. Voor de span-
ningsvoorziening is de magneetcilinder van een stekker voorzien.
Inbouw van de opvangvoorziening
Zie Afb. 11.
Bij de inbouw van de opvangvoorziening dient men er rekening
mee te houden in welke richting de veiligheidskabel of de op-
vangvoorziening bijv. bij een draagkabelbreuk versneld wordt,
zodat de impuls voor het stoppen van de kabel correct geacti-
veerd wordt.
De remrichting (B) is de richting waarin de opdrachtvoorziening
het kabeleinde met de last tegenhoudt. De kabeldoorlooprichting
(A) is de richting waarin de kabel door de opvangvoorziening
loopt, onafhankelijk van de vraag of:
de opvangvoorziening aan een lastendrager of een bouw-
werk bevestigd is en zich langs een gefixeerde kabel op en
neer beweegt of
de kabel bijv. door een op de werklocatie bevestigde op-
vangvoorziening loopt.
De opvangvoorziening moet zo worden gemonteerd dat de rich-
ting (A) waarin de kabel op het moment van de storing door de
opvangvoorziening loopt, tegengesteld is aan de remrichting (B).
G905.11 - 01/2015
Montage- en bedieningshandleiding
Daarmee is het hijswerktuig/lastopnamemiddel tegen de volgen-
de schades beveiligd:
Draagkabelbreuk
Falen van de lier (drijfwerkbreuk)
Met de NOODSTOP-toets kan de opvangvoorziening in noodge-
vallen ook handmatig geactiveerd worden.
4.2
Componenten/bouwgroepen
Zie Afb. 1.
Pos. Aanduiding
Functie
1
Veiligheidskabel
2
Handhendel
Vrijschakelen van de opvangvoorziening
3
NOODSTOP-toets
Handmatig activeren van de opvangvoor-
ziening
4
Kijkvenster
Visuele controle van het centrifugaalme-
chanisme tijdens de werking
5
Centrifugaalgewicht Bewaakt tijdens de verplaatsing perma-
nent de kabelsnelheid. Wanneer de
ingestelde snelheid wordt overschreden,
activeert dit het klemtang-mechanisme.
Klemtangen
Mechanische verbinding met de kabel in
opvang- en activeringssituaties. Hoe
hoger hierbij de trekkracht, des te vaster
de klemwerking.
6
Eindschakelaar
Optioneel
7
Bevestigingsboring Opname van de bouten/schroeven voor
de bevestiging van de opvangvoorziening
op het bevestigingsmiddel
8
Controlestift
Alleen BSO 2050/2360: Is zichtbaar bij
een correct ingevoerde veiligheidskabel.
9
Activering op
Activeert de opvanginrichting door een
afstand
elektrische impuls.
4.3
Technische gegevens
De technische gegevens vindt u in Tabel 1 op pagina II.
Elektrische aansluitingsparameters voor de BSO ... EFA:
Aansluiting:
Hirschmann-connector (zie afb. 14)
De lengte van de kabel naar de besturing mag
afh. van de lokale situatie niet groter dan
50 meter zijn.
Spanningsvoorziening:
9 ... 12 V (DC) als impuls
Stroomsterkte:
max. 8 A
Weerstand:
0,65 Ω
Inductiviteit:
1,6 mH (1000 Hz)
Beschermingsklasse:
IP6 K9K (DIN 40050:1993)
NL-7