Ingebruikname
7.4
Kalibreren bij eerste ingebruikname
De opgegeven doseervermogens bij de doseerpompen worden altijd onder ideale
omstandigheden (dosering van water bij 20 °C, korte zuig- en doseerleidingen, nominale
tegendruk, geen drukverhogende kleppen in de doseerleiding) bepaald.
Aangezien deze voorwaarden in het veld nooit van toepassing zijn, is het aanbevolen de
werkelijke doseerhoeveelheid onder de ter plaatse heersende voorwaarden te kalibreren.
De doseerpomp wordt af fabriek op het pompvermogen van het betreffende
pomptype bij nominale druk gekalibreerd.
Het betreffende pompvermogen en de nominale druk is in de technische
gegevens van de gebruiksaanwijzing opgegeven.
We adviseren het kalibreren van de pomp na de installatie opnieuw uit te
voeren en zo af te stellen op de ter-plekke beschikbare bedrijfs- en
omgevingsvoorwaarden.
Hierdoor worden afwijkingen van de prestatiegegevens (bijv. door
kabeldoorsnede, tegendruk, temperatuur) gecorrigeerd.
– Het volume van de meetcilinder moet 1/50 van het doseerpompvermogen
in liter/u bedragen.
– Tijdens het kalibreren mag de zuigslang in zijn positie niet worden
gewijzigd.
– Het kalibreren van de doseerpomp is enkel voor de actueel ingestelde
heflengte-instelling geldig. Na wijziging van de heflengte moet het
kalibreren opnieuw worden uitgevoerd.
– Na het kalibreren is de pomp gebruiksklaar.
417102264 Rev. 5-01.2019
Kalibratievarianten:
n
1 = kalibreren door 'Uitliteren' van de pomp.
n
2 = kalibreren door 'Wegen' van het gedoseerde doseermedium.
48