Opzoeken van storingen
4. Controleer op versleten of beschadigde inkoppeldelen. Indien nodig repareren of vervangen.
5. Controleer het binnenvlak van de motor-aandrijfschijf. Wanneer dit ruw of gekloofd is, de schijf vervangen.
6. Controleer de onderzijde van de Traceenheid op grasverzamelingen. Het gras verwijderen.
7. Controleer op losse of beschadigde motorbevestigingen. Indien nodig vastschroeven of vervangen.
8. Controleer de maaimessen-riemspanning aan de hand van de gebruiksaanwijzing. Indien nodig instellen.
Rijaandrijvingsriem slipt
1. Controleer de instelling(en) van de aandrijfriem. Indien nodig instellen.
2. Controleer op beschadigde of gebroken spanrolveer. Indien nodig vervangen.
3. Controleer de riem op slijtage of schade. Indien nodig vervangen.
4. Controleer op vreemde voorwerpen, die het koppelingsspanrolmechanisme belemmeren. Eventueel verwijderen.
5. Controleer op gebroken motor- of achterasschijf. Indien nodig vervangen.
Rijaandrijvingsriem knarst bij het remmen
1. Controleer de instelling van de aandrijfriem van de Trac aan de hand van de gebruiksaanwijzing. Indien nodig instellen.
2. Controleer op vreemde voorwerpen, die het koppelingsspanrolmechanisme belemmeren. Eventueel verwijderen.
Rijaandrijvingsriem springt af bij gebruik
1. Controleer de riemspanning. Indien nodig instellen.
2. Controleer de riemgeleidingen. Indien nodig instellen.
3. Controleer op gebroken of beschadigde schijven. Indien nodig vervangen.
4. Controleer de uitlijning van het koppelingsspanrolmechanisme. Bij afwijkingen kan de spanroldrager verbogen zijn. Indien nodig
vervangen.
Apparaat rijdt niet, alhoewel er gekoppeld werd
1. Zie stappen 1 tot 5 van de paragraaf Aandrijfriem van de eenheid slipt.
2. Controleer de motor- of achterasschijf of afgebroken of ontbrekende wiggen. Indien nodig vervangen.
Bij het koppelen ontstaan er extreme trillingen
1. Controleer op gebroken of beschadigde schijven. Indien nodig vervangen.
2. Controleer de riem op onregelmatigheden of brandvlekken. Indien nodig vervangen.
3. Zorg ervoor, dat de riemspanning correct is. Indien nodig instellen.
4. Controleer het koppelingsspanrolmechanisme op slijtage of beschadigingen. Indien nodig de delen vervangen.
Besturing heeft grote speling
1. Controleer of het tandkranssegment en het ritsel te los zijn. Wanneer dit het geval is, het tandsegment instellen.
2. Controleer de kogelgewrichten op slijtage. Indien nodig vervangen.
Motor loopt niet
1. Controleer het startproces. Zorg ervoor dat de aanwijzingen nageleefd werden.
2. Controleer de zekering.
3. Controleer de lading van de batterij. Zorg ervoor dat de batterij geactiveerd en geladen is.
4. Indien het een nieuw apparaat betreft, verwijder de bougie en controleer de cilinder op olieverzameling (omwille van verkeerde
behandeling).
5. Controleer het elektrisch systeem op zicht om te garanderen dat alle aansluitingen en schakelaars correct werken.
6. Controleer de motor overeenkomstig de aanwijzingen van de producent.
7. Laat het elektrisch systeem controleren door een deskundige.
Motor draait, maar wil niet aanspringen
1. Controleer het startproces. Zorg ervoor, dat de aanwijzingen nageleefd werden.
2. Zorg ervoor, dat de tank zuivere, verse benzine bevat.
3. Zorg ervoor, dat de benzinekraan geopend is.
4. Zorg ervoor, dat de chokeklep in de positie START staat.
5. Controleer de motor overeenkomstig de aanwijzingen van de producent.
6. Laat de bedrading en de schakelaars controleren door een deskundige.
7. Controleer de benzinefilter op verstoppingen.
8. Controleer de choke-instelling op de motor.
Maaitunnel verstopt
Bouw de grasopvanginrichting af en reinig de tunnel
79