f) Instelfunctie „BACKLIGHT"
De tegenlichtcompensatie moet afhankelijk van de uitrichting van camera worden ingesteld, bijv.
kan het gebeuren, dat de camera in de loop van de dag in de richting van de zon wijst.
„OFF"
Tegenlichtcompensatie uitgeschakeld
„BLC"
Tegenlichtcompensatie ingeschakeld
„HLC"
Tegenlichtcompensatie en aanvullend een afdekfunctie voor te lichte beeld-
gebieden ingeschakeld (te lichte beeldgebieden worden automatisch in de
kleur „zwart" afgedekt)
Deze instelling leidt dan wel tot beeldvervalsing (te lichte beeldgebieden wor-
den zwart gekleurd), maar maakt een betere observatie van het direct naast
de lichte beelddelen liggende objecten mogelijk en ook een betere vastleg-
ging van de beeldsignalen.
Verder dient het ter bescherming van oudere buismonitoren alsmede plasma-
beeldschermen tegen het inbranden van te lichte beeldgebieden, als deze
gedurende een langere periode worden aangegeven (bij monitoren met LCD-
techniek niet nodig).
g) Instelfunctie „PICT ADJUST"
Hier zijn alle functies samengevat, die dienen voor de beeldinstelling:
„MIRROR"
Horizontale beeldspiegeling
„BRIGHTNESS"
Helderheid
„CONTRAST"
Contrast
„SHARPNESS"
Beeldscherpte
„HUE"
Kleurwaarde
„GAIN"
Kleursterkte
h) Instelfunctie „ATR"
Deze functie kan de weergave van afbeeldingen verbeteren, waarbij een groot contrast tussen
donkere en lichte beeldgebieden bestaat.
Als de camera bijvoorbeeld binnen op een licht raam wordt gericht, is op het beeld buiten het
lichte raam amper iets te zien.
De functie is ook ‚s nachts uiterst belangrijk, opdat bijv. voorbijrijdende voertuigen met felle
verlichting er niet voor zorgen, dat de omgeving niet meer zichtbaar is.
U kunt de instelling voor helderheid en contrast afzonderlijk van elkaar kiezen. Er zijn drie niveaus
(laag, gemiddeld, hoog).
59