6.12 ACCU OPLADEN _________________________________________________________________
!
WAARSCHUWING
Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte. Accu's
brengen ontplofbare gassen voort. Om een ontploffing te
voorkomen, moet u alle apparaten die vonken of vlammen
kunnen veroorzaken uit de buurt van de accu houden.
Blijf uit de buurt van de accu wanneer de acculader aanstaat
om letsel te voorkomen. Een beschadigde accu kan ontplof-
fen.
6.13 STARTEN MET STARTKABELS _____________________________________________________
Voordat u probeert de tractor met startkabels te starten, moet u
de conditie van de accu controleren.
1.
Zet de motor op het voertuig met de goede accu af.
2.
Sluit de RODE startkabel aan op de pluspool (+) van de
goede accu en op de pluspool (+) van de "lege" accu.
6.14 ELEKTRISCH SYSTEEM ___________________________________________________________
Voordat u de verbindingen of draden gaat inspecteren moet u
altijd het contactslot uitzetten en de minkabel van de accu ver-
wijderen.
1.
Zorg dat alle klemmen en aansluitingen schoon zijn en goed
vastzitten.
2.
Controleer het bestuurdersnoodsysteem, de zekeringen en
de onderbrekers regelmatig.
3.
Indien het bestuurdersnoodsysteem (hoofdstuk 4.2) niet
goed werkt of het probleem niet verholpen kan worden,
dient u contact op te nemen met een erkende Jacobsen dis-
tributeur.
6.15 BANDEN ________________________________________________________________________
Houd de banden op de juiste spanning zodat ze lang meegaan
en de juiste tractie behouden. De spanning moet worden gecon-
troleerd wanneer de banden koel zijn. Inspecteer het banden-
profiel op slijtage. Controleer de spanning met een nauwkeurige
lagedrukbandenspanningsmeter
Houd de banden op een spanning tussen 69 en 83 kPa (10 -
12 psi).
1.
Raadpleeg hoofdstuk 6.11 en 6.13. Raadpleeg de handlei-
!
ding van accu en van de acculader voor specifieke instruc-
ties.
2.
Verwijder, wanneer dit mogelijk is, de accu uit de tractor
voordat hij wordt opgeladen en zorg dat de elektrolyt de pla-
ten in alle cellen bedekt.
3.
Verbind de acculader met de accupolen zoals gespecifi-
ceerd in de handleiding van de acculader.
4.
Zet de acculader altijd uit voordat u hem van de accupolen
loskoppelt.
3.
Sluit de ZWARTE startkabel aan tussen de minpool (−) van
de goede accu en het frame van de tractor met de lege
accu.
4.
Start eerst de motor van het voertuig met de goede accu, en
start vervolgens de tractor.
5.
Zorg er bij het verwijderen van de kabels altijd voor dat u de
kabel van de minpool (−) het eerst verwijdert en de kabel
van de pluspool (+) het laatst.
Gebruik de machine nooit als het bestuurdersnoodsys-
teem uitgeschakeld is of niet naar behoren werkt.
4.
Houd de bedrading en alle afzonderlijke kabels uit de buurt
van bewegende onderdelen en scherpe randen om schade
te voorkomen. Zorg ervoor dat de bedrading van de stoel-
schakelaar altijd is aangesloten op de hoofdbedrading.
5.
Controleer de accu en het laadcircuit van de accu.
ONDERHOUD
!
WAARSCHUWING
6
!
NL-25