5.12.5 Aanzuiging van de pomp
Bij de installaties A en B in Afb. 1: de brander in werking stellen
en de aanzuiging afwachten.
Als de brander in veiligheid gaat (vergrendelt) voor er brandstof
wordt toegevoerd, dient u min. 20 sec. te wachten alvorens de
operatie te herhalen.
Overschrijdt een max. onderdruk van 0,4 bar (30 cm Hg) niet.
Boven deze waarde ontsnapt er gas uit de brandstof.
A
A
H
meter
0
0,5
1
1,5
2
3
3,5
H
= Niveauverschil
L
= Max. lengte aanzuigleiding
Ø
= Interne diameter van de leiding
20138078
L meter
Øi
Øi
8 mm
10 mm
35
100
30
100
25
100
20
90
15
70
8
30
6
20
Installatie
De leidingen moeten een perfecte dichting heb-
ben.
OPGELET
Bij de installaties met onderdruk B (Afb. 1) dienen de aanzuig- en
terugloopleiding zich op dezelfde hoogte te bevinden.
In dat geval is een voetklep overbodig.
Deze tweede oplossing biedt echter minder zekerheid omdat de
dichtheid van de voetklep eventueel ontoereikend kan zijn.
Bij een niveauverschil tussen beide leidingen is een voetklep
noodzakelijk.
Tab. F
20
NL
B
B
D5704
Afb. 18