NL
Na het opladen van de batterij en het installeren van de filter moet het luchtdebiet voor elk gebruik worden
gecontroleerd en als er een verandering of vermoede verandering in het luchtdebiet wordt geconstateerd.
Air 190:
Het turbosysteem is ontworpen om de vereisten van de norm EN 12941 te overtreffen en levert een luchtdebi-
et van minstens 140 liter/min gedurende minstens 4 uur in alle omstandigheden met een volledig opgeladen
batterij. (Minimum ontwerpduur = 4 uur). Het standaard luchtdebiet van het systeem is 190 l/min.
Het turbosysteem is voorzien van een akoestisch en visueel alarm dat in werking treedt wanneer het luchtde-
biet beneden het ontwerpdebiet daalt door verstopping van de filter of wanneer de batterijspanning tot een
niveau daalt waar het turbosysteem niet veilig van stroom voorzien kan worden. Indien één van deze
omstandigheden zich voordoet, laat het alarm een vaak herhaalde hoorbare pieptoon horen. Bovendien gaat
het gele lampje bovenop het turbosysteem knipperen als de filter verstopt is en het rode lampje gaat branden
als de batterij zwak is.
Indien één van deze alarmsituaties zich tijdens het gebruik voordoet, moet de drager de besmette zone
onmiddellijk verlaten en de filter vervangen of de batterij opladen.
Na het inschakelen van het systeem treedt het akoestische alarm in werking (pieptoon) om aan te geven dat
het alarm en het elektronische controlesysteem naar behoren werken. Als het akoestische alarm na enkele
seconden uitschakelt, dan is het luchtdebiet toereikend om het systeem te gebruiken.
8. VOORBEREIDINGEN VOOR GEBRUIK VAN TURBOSYSTEEM
Controleer of het turbosysteem, de luchttoevoerslang en de hoofdkap niet beschadigd zijn en of de batterij
naar behoren in het turbosysteem is geplaatst.
Slang aansluiten
Controleer de slang voor het gebruik op eventuele scheuren en beschadiging. Controleer of de O-ring op de
bajonetsluiting aan beide uiteinden van de slang intact is en in goede staat verkeert. De slang kan tijdens het
bedrijf worden beschermd door het installeren van een slangmof.
Eye-Tech: Duw de bajonetsluiting in de achterkant van het luchtkanaal en draai deze 45 graden naar rechts
om de slang op het luchtkanaal aan te sluiten.
Albatross: Zie de gebruiksaanwijzing meegeleverd met het Albatross systeem.
Draai de uitlaatring bovenop het turbosysteem naar links zodat deze in de onvergrendelde stand staat om de
slang op het ademhalingssysteem aan te sluiten (zie schema I). Duw de bajonetsluiting in de uitlaat van het
turbosysteem. De bajonetsluiting NIET draaien. Draai de borgring naar rechts om de bajonetsluiting op de
juiste plaats te vergrendelen.
Schakel het turbosysteem in en bevestig de draagriem rondom uw middel door de gespen aan de voorkant
vast te maken.
9. MONTAGE VAN HOOFDKAP
Raadpleeg de met de hoofdkap meegeleverde gebruiksaanwijzing voor het monteren, verstellen en gebruiken
van het lasvizier. Zorg ervoor dat de gelaatsafdichting diep onder de kin is bevestigd en dat de gelaatsafdicht-
ing voor een goede pasvorm zorgt.
10. INSTALLATIE VAN RESERVEONDERDELEN
Klittenband op de binnenkant van de lashelm aanbrengen.
Voor het aanbrengen
Controleer of alle oppervlakken schoon zijn en vrij van verontreiniging.
Controleer of het klittenband plat is en zonder rimpels of lussen.
Breng de stukken klittenband 1 & 2 aan (Figuur A).
Breng de stukken 3, 4 & 5 in deze volgorde aan (Figuur B).
Doe hetzelfde met stukken 6, 7 & 8 (Figuur C). Opmerking: Zorg ervoor dat de arm (9) het klittenband niet
gedeeltelijk bedekt.
De stukken klittenband zijn te herkennen aan het nummer dat op het etiket van het klittenband is vermeld. Op
het etiket staat ook een pijl om aan te geven met welke kant naar boven het klittenband aangebracht moet
worden – de pijl moet altijd naar boven zijn gericht.
92