• Teneinde een niet in evenwicht zijnde last, die schade aan de
loopkat kan veroorzaken, te vermijden, moet de takel door middel
van de afstandsstukken onder de loopkat gecentreerd worden.
3.
Schuif de overige stelafstandsstukken over het vrije einde van de
ophangassen (HA1) of de ophangjukken (HA2). Steek pennen in
de gaten in de ophangassen. Vastzetten door splitpennen aan te
brengen en de einden uit elkaar te buigen.
4.
De pen en de buitenste afstandsstukken moeten de loopkat op de
afstelling van stap 1 houden. Als de zijplaten verder uit elkaar
kunnen worden gespreid, extra afstandsstukken aan de buitenkant
aanbrengen tussen de zijplaat en de pen.
• Loopwielen lopen over de bovenkant van de onderste flens van de
balk.
5.
Als de loopkat met leirollen is uitgerust, de breedte van de
balkflens meten en deze vergelijken met metingen tussen de
leirollen. De afstand tussen de zijrollen dient 2 tot 5 mm (1/16 tot
3/16 inch) meer te zijn dan de balkflensbreedte.
6.
Zorg dat balkstoppen aangebracht zijn voordat de takel en loopkat
in bedrijf worden gesteld.
7.
Test de loopkat alvorens hem in bedrijf te stellen. Controleer of de
zijplaten van de loopkat verticaal staan. Hijs een last die gelijk is
aan het nominale vermogen van de takel 130 tot 180 mm (6 tot 7
inch) van de grond en laat de loopkat over de hele lengte van de
balk lopen.
Kettingopvangbak
Bij het installeren van een kettingopvangbak de aanwijzingen van de
fabrikant over de installatie van kettingopvangbakken raadplegen.
• Laat de ketting zich op natuurlijke wijze in de kettingopvangbak
ophopen. Als de ketting achteloos met de hand in de opvangbak
wordt opgehoopt, kan de ketting knikken of draaien waardoor de
takel vast zal lopen.Wanneer de ketting in de kettingopvangbak
wordt gebracht, met het kettingstopeinde van de ketting beginnen
zodat de ketting zich op een natuurlijke wijze ophoopt.
1.
Controleer de maat van de kettingbak om er zeker van te zijn dat
de hele lastketting in de kettingopvangbak past. Vervang de
opvangbak door een grotere als dat nodig is.
2.
Bevestig een kettingstop aan de laatste schalm van het vrije einde
van de lastketting.
3.
Bevestig de kettingopvangbak aan de takel.
4.
Laat het onderblok tot het laagste punt lopen en laat de takel
omhoog lopen om de ketting weer in de opvangbak te brengen.
Vrije einde van lastketting
1.
Zorg dat de kettingstop in de laatste schalm aan het vrije einde
van de lastketting wordt aangebracht.
2.
Het andere einde van de lastketting moet aan de takel of de
onderste haak worden bevestigd.
Luchtsysteem
De toegevoerde lucht moet schoon, gesmeerd en vrij van water of vocht
zijn. De takel werkt goed bij vollast als er tijdens het bedrijf minstens
7,2 bar/724 kPa (105 psig) bij de takelmotor is.
Luchtleidingen
De minimaal toegestane slangmaat is 25 mm (1 inch). De slangmaat is
gebaseerd op maximaal 15 m (50 ft) tussen de luchttoevoer en de
takelmotor. Neem contact op met uw dichtstbijzijnde distributeur voor
aanbevolen luchtleidingmaten voor afstanden van meer dan 15 m (50
ft). Voordat de laatste aansluitingen op de takelinlaatopening worden
uitgevoerd, moeten alle luchtleidingen met schone, vochtvrije lucht
worden doorgespoten. De toevoerleidingen dienen zo kort en recht
mogelijk te zijn. Lange leidingen en overmatig gebruik van koppel-,
bocht- en T-stukken, kogelkleppen enz. veroorzaken een afname in de
druk als gevolg van vernauwingen en oppervlaktewrijving in de
leidingen.
• Gebruik altijd een luchtleidingfilter en vernevelaar bij de takel.
Luchtleidingvernevelaar
Gebruik altijd een luchtleidingvernevelaar bij deze takels. Gebruik een
vernevelaar met een inlaat- en uitlaatopening die minstens even groot is
als
de
inlaatopening
luchtleidingvernevelaar zo dicht mogelijk bij de luchtinlaatopening op
de takelmotor.
• De vernevelaar mag zich niet verder dan 3 m (10 ft) van de
takelmotor bevinden.
• Sluit de luchttoevoer af voordat u de luchtleiding-vernevelaar
vult.
De luchtleidingvernevelaar moet elke dag worden bijgevuld en zo
worden ingesteld dat een smering van 4 tot 6 drup-pels per minuut
wordt geleverd bij maximale takelsnelheid. Gebruik SAE 10W olie of
een hydraulische olie van goede kwaliteit.
Luchtleidingfilter
Er wordt aangeraden om een luchtleidingfilter zo dicht bij de
luchtinlaatopening van de motor aan te brengen als praktisch mogelijk
is om te voorkomen dat vuil in de motor komt. Het filter dient een
filtratie van 20 micron te leveren en een waterafscheider te hebben.
Reinig het filter maandelijks zodat het doelmatig blijft werken.
Vocht in luchtleidingen
Vocht dat de luchtmotor via de toevoerleidingen bereikt, is de
belangrijkste factor bij het bepalen van de periode tussen revisies.
Waterafscheiders kunnen bijdragen tot het verwij-deren van vocht.
Andere methoden zoals een persluchtre-servoir dat vocht verzamelt
voordat het de motor bereikt, of een luchtinlaatkoeler bij de compressor
die de lucht koelt voordat deze door de luchtleiding wordt gestuurd, zijn
ook nuttig.
Motor en vertragingen
HA1:
Verwijder de O-ring (vóór transport) uit de ontluchter op de
takelmotor en loopkatmotor, indien aanwezig.
HA2:
Neem de transportstoppen uit de rembehuizing en de
vertraging alvorens de takel in bedrijf te stellen.
• Het niet verwijderen van de O-ring(en) of stoppen kan vroegtijdig
defect raken van de motorafdichtingen tot gevolg hebben.
Takel- en loopkatmotor
Voor optimale prestaties en duurzaamheid van de onderdelen moet
lucht worden toegevoerd om de takel- en loopkatmotor in werking te
stellen met 7,2 bar/724 kPa bij 4,67 m³/m (105 psig bij 165 scfm) voor
HA1 takels en 7,2 bar/724 kPa bij 8 m³/m (105 psig bij 280 scfm) voor
HA2 takels. De luchtmotor dient zo dicht mogelijk bij de compressor of
het persluchtreservoir te worden geïnstalleerd.
NL-4
op
de
takelmotor.
Monteer
de