Beveiligingen
In het toestel zijn diverse beveiligingen
ingebouwd om uw kookgerei en de elektronica te
beschermen. Wanneer het toestel op de juiste
wijze is opgesteld, zullen de beveiligingen zelden
of nooit ingrijpen.
Detectiebeveiliging
De kookzone reageert alleen als er een geschikte
pan op staat. Wanneer er alleen een lepel of vork
op de kookzone ligt, zal de kookzone niet
inschakelen. De lampjes blijven knipperen. Het
toestel schakelt ook uit als twee pannen elkaar
raken of als een pan kontakt maakt met een wand.
Zorg er dus voor dat de pannen "vrij" staan.
Ventilatiebeveiliging
De elektronica moet gekoeld worden. De koele
lucht wordt achter het keukenkastje aangezogen
en aan de voorzijde onder het werkblad ook weer
uitgeblazen. Het toestel kan daarom alleen
functioneren wanneer er voldoende lucht kan
circuleren. Als er onvoldoende lucht kan
circuleren, zal het toestel niet inschakelen.
Oververhittingsbeveiligingen
In het toestel zijn drie beveiligingen tegen
oververhitting ingebouwd.
De eerste beveiliging beschermt de elektronica.
Als de temperatuur van de elektronica te hoog
oploopt, grijpt deze beveiliging in. Het toestel
wordt uitgeschakeld. De ventilator blijft doorlopen
om het toestel af te koelen. In het display
verschijnt F7. Druk op een willekeurige toets en
de melding verdwijnt. Schakel het toestel
opnieuw in en kies een lager vermogen.
De tweede beveiliging beschermt uw pannen. Dit
gebeurt door het controleren van de temperatuur
van de glasplaat. Voor deze beveiliging is het van
belang dat de panbodem vlak is. Als de
temperatuur te hoog wordt, schakelt het toestel
automatisch terug naar een lager vermogen.
Wanneer deze beveiliging defect is verschijnt in
het display F1 en F2 (voorste zones) of F3 en F4
(achterste zones). Bel de Service Dienst als u de
foutmeldingen F1, F2, F3, F4, F5, F6, F8 in het
display krijgt.
De derde beveiliging beschermt tegen "vlam in de
pan". Als u een pan leeg opzet, of met weinig olie
erin, zal de kookplaat meten dat het
verwarmingsproces te snel gaat en zal het toestel
automatisch terug schakelen naar een lager
vermogen. Dit lagere vermogen is niet zichtbaar in
het display. Zodra de plaat dan de maximum
temperatuur bereikt, wordt het toestel
uitgeschakeld (de tweede beveiliging schakelt
dan in).
Installatie
Alleen een erkend elektrotechnisch installateur
mag dit toestel aansluiten!
Schade ontstaan door verkeerd aansluiten of
verkeerd inbouwen valt niet onder de garantie.
Veiligheidsvoorschriften
Voor een goede werking van het toestel is van
belang:
Dat er voldoende ventilatie is aan zowel de
onder- als achterzijde van het keukenkastje en
aan de voorzijde onder het werkblad (zie
Beluchting).
Dat de aansluitkabel vrij hangt en niet door
een lade aangestoten wordt.
Dat het aanrechtblad minimaal 3,2 en
maximaal 4 cm dik is.
Dat het aanrechtblad vlak is.
Indien het toestel dichter dan 4 cm van de
wand geplaatst wordt dient de wand van
warmtebestendig materiaal te zijn. Ook al
wordt het toestel zelf niet warm, de warmte
van bijv. een hete braadpan zou anders de
wand kunnen verkleuren/beschadigen.
Elektrische aansluiting
230 V AC - 50 HZ - 5600 W
Het toestel moet altijd geaard zijn. Gebruik voor
het aansluiten een kabel van goede kwaliteit, bijv.
H05RRF, 1,5 of 2,5 mm
2
, met 3 of 5 aders,
afhankelijk van de voorschriften. Met de volgende
kleurcode:
– bruin = fase L
– blauw = N
– groen/geel = aarde (
)
U kunt, afhankelijk van het aansluitschema, de
zwarte aders als nul- of fasedraad gebruiken.
De kabel moet voorzien zijn van een stekker die
geschikt is voor een nominaal vermogen van
minimaal 15 A.
2
1
Figuur 9
Aan de onderzijde van het toestel bevindt zich een
etiket met daarop de aansluitschema's. De
aansluitklemmen zijn bereikbaar nadat u met
behulp van een schroevendraaier het dekseltje
aan de onderzijde hebt geopend (zie fig. 9).
Met de op het aansluitblok aanwezige bruggen
kunt u de vereiste doorverbinding maken. Vergeet
niet de kabel vast te zetten met de trekontlasting.
Sluit het dekseltje weer nadat u de kabel hebt
bevestigd. Wilt u een vaste aansluiting maken,
zorg er dan voor dat er een omnipolaire
schakelaar met een contactafstand van minimaal
3 mm in de toevoerleiding wordt aangebracht.