BAttErIJ In dE CAMErA pLAAtsEn/
uIt dE CAMErA VErwIJdErEn
1. Zet de hoofdschakelaar (1.18) op
2. Verwijder de bodemkap (1.32) van de camera.
Hiervoor:
a. de knevel (1.33) van de bodemkap omhoog
klappen,
b. deze naar links draaien en
c. de bodemkap eraf halen.
108
.
OFF
3. Plaats de batterij met de contacten naar voren in
het vak. Druk deze zover in het vak (1.34) tot de
geveerde, witte vergrendelingsschuif (1.37) als
beveiliging over de batterij schuift.
4. Breng de bodemkap weer aan. Hiervoor:
a. deze aan de borglip (1.8) aan de camerazijde
bevestigen,
b. dicht klappen,
c. met de knevel door draaien naar rechts tot de
aanslag vergrendelen en
d. de knevel naar beneden klappen.
Ga voor het verwijderen van de batterij in omgekeerde
volgorde te werk. De geveerde, witte vergrendelings-
schuif in het batterijvak moet daarbij voor ontgrende-
ling van de batterij naar de zijkant worden gedrukt.
opmerking:
De camera moet altijd uitgeschakeld zijn als de bat-
terij wordt verwijderd. Met volledig opgeladen batterij
zijn volgens de CIPA-Standard ca. 350 opnames met
telkens 4 s weergavetijd mogelijk.
IndICAtIEs BAttErIJCondItIE (3.1.1)
De batterijconditie wordt – in de opnamemodus – op
de monitor (1.30) door indrukken van de INFO-knop
(1.21) aangegeven.
Als de capaciteit slechts in het gebied van max. 10 %
ligt, moet de batterij worden vervangen of opgeladen.
opmerkingen:
• Verwijder de batterij als u de camera langere tijd
niet gebruikt. Schakel hiervoor van tevoren de
ca mera met de hoofdschakelaar uit.
• Uiterlijk 3 maanden nadat de capaciteit van een
batterij in de camera uitgeput is (zie hiervoor ook
de laatste opmerking onder "Opladen van de batte-
rij", pag. 106), moeten alle individuele instellingen
opnieuw worden ingevoerd.