8 Gebruik van de drukspuit / 9 Onderhoud, reinigen en opbergen
Om ongewenst sproeien te voorkomen, kan het
handventiel in ruststand worden geblokkeerd met
de rode klem.
Daartoe spreidt u de bedieningshefboom lichtjes
zijwaarts (a) en zet u de klem vast (b).
De sproeilans (10) kan in het handventiel (8) – na
het losdraaien van de dopmoer – worden gedraaid.
Dit is nuttig bij het bespuiten van de onderkant van
bladeren.
Als het sproeimiddel niet correct wordt gesproeid
kunnen sproeidop of kogelventielfilter verontreinigd
of beschadigd raken. Sproeidop en kogelventiel-
filter moeten evt. worden gereinigd of vervangen.
Reiniging: Zie paragraaf 9.8
Sproeidop en kogelventielfilter vervangen:
Zie paragraaf 9.4
Zodra er nog slechts een veel lagere werkdruk
door de pomp wordt opgebouwd, dient u het
sproeien met deze accu te beëindigen en de accu
opnieuw op te laden.
8.2 Rest van sproeimiddel /
sproeien beëindigen
Zodra er tijdens het sproeien met de drukspuit ook
lucht uit de sproeidop komt (er ontstaat een nevel-
sliert), dient u de pomp onmiddellijk uit te schake-
len. In de sproeimiddelreservoir zit dan nog minder
dan 250 ml vloeistof.
Als u geen sproeimiddel wenst toe te voegen en
wenst te stoppen met sproeien, dient u deze
resterende sproeimiddel te verdunnen met één liter
zuiver water en op het te behandelen oppervlak te
spuiten.
Na het uitschakelen van de pomp houdt u de
sproeilans omlaag op het behandelde oppervlak en
bedient u het handventiel, zodat alle resten uit de
drukslang worden verwijderd.
Laat de pomp nooit draaien terwijl er geen vloeistof
in het sproeimiddelreservoir zit. Wanneer de pomp
droogt werkt, raakt ze beschadigd.
Op het einde van het werk schakelt u de pomp uit.
Maak het apparaat overeenkomstig paragraaf 9.8
klaar om het op te bergen; reinig het gezicht en de
handen grondig met zeep en zuiver water, doe de
werkkledij uit en was ze regelmatig.
NEDERLANDS 14
9 Onderhoud, reinigen en opbergen
9.1 Algemene gebruiks- en onderhouds-
instructies
Na een inlooptijd van ca. 5 bedrijfsuren moeten
worden nagegaan of alle bereikbare schroeven en
moeren goed vastzitten. Indien nodig aanspannen.
9.2 Testwerking
Minstens aan het begin van elk sproeiseizoen en
bij frequent gebruik minstens maandelijks moet
aan de hand van het proefdraaien met zuiver water
het volgende worden gecontroleerd:
dichtheid van alle onderdelen van het apparaat
bij maximaal toegelaten druk bij een geopend en
een gesloten handventiel
goede werking van alle functies
(handventiel (8), pomp-tuimelschakelaar (12),
manometer (9, afhankelijk van het model))
doseer- en verspreidingsnauwkeurigheid van
alle gebruikte sproeidoppen bepalen door het
meten van de afgiftehoeveelheidl in overeen-
stemming met paragraaf 9.3
Bij onregelmatigheden, duidelijke schade (ook aan
het draagstel), lekken, foutieve instellingen of als
de goede werking beperkt is, mag u niet beginnen
werken, maar dient u het apparaat te laten
controleren in een SOLO-werkplaats.
9.3 Controle van de sproeidoppen en het
kogelventielfilter door het bepalen van de
afgiftehoeveelheid sproeimiddel
Vul het apparaat tot aan het maximum-merkteken
met zuiver water, neem het apparaat in gebruik en
sproei gedurende precies één minuut.
Meet daarna hoeveel zuiver water u dient toe te
voegen om weer bij te vullen tot aan het maximum-
merkteken. Deze meetwaarde is de afgiftehoeveel-
heid van het apparaat in l/min bij de gekozen stand
van de pomp-tuimelschakelaar.
Deze waarde mag niet meer dan 10 % afwijken
van de in hoofdstuk 13 vermelde waarde.
Als de gemeten waarde te klein is, kan dit te wijten
zijn aan afzettingen in de sproeidop en/of in het
kogelventielfilter of een lege accu.
Laad de accu op, reinig de onderdelen en herhaal
de controle.
Als de gemeten waarde te groot is, kan de sproei-
dop versleten of beschadigd zijn.
Ga tijdens het controleren van de sproeidoppen
ook na of de sproeidop nog een gelijkmatige
sproeiwaaier produceert.