Inbouwrichtlijnen voor voertuigen
De inbouw in voertuigen moet voldoen aan de bepalingen van
het respectievelijke land van gebruik. Nationale voorschriften
en regelingen moeten worden nageleefd.
In Duitsland dienen voor bedrijfsmatig gebruikte voertuigen
de toepasselijke voorschriften ter voorkoming van ongevallen
van de beroepsvereniging voor de ongevallenverzekering in
acht te worden genomen.
In andere landen moeten steeds de daar geldende voorschrif-
ten in acht worden genomen.
Nadere gegevens over de voorschriften in de betreffende be-
stemmingslanden kunnen via onze buitenland-vertegenwoor-
digingen (zie www.truma.com) worden opgevraagd.
Plaatskeuze
Bouw de kachel en de rookgasafvoer ervan altijd zodanig in
dat ze voor onderhoudswerkzaamheden (bijv. aan de brand-
stof- en wateraansluiting via een onderhoudsluik, kastdeurtje
etc.) te allen tijde goed toegankelijk zijn en gemakkelijk kun-
nen worden in- en uitgebouwd.
De afstand van de kachel tot de omliggende kast- of voer-
tuigonderdelen moet rondom ten minste 10 mm (tot de water-
aansluitingskant ten minste 5 mm bedragen.
Bijgeleverd is een tweede typeplaatje (duplicaat) met verwij-
derbare barcode.
Mocht na de inbouw van de kachel het typeplaatje op de ver-
warming niet leesbaar zijn, dan moet het tweede typeplaatje
(duplicaat) op een goed zichtbare plaats op de kachel worden
aangebracht.
Het duplicaat mag uitsluitend in combinatie met het origineel
worden gebruikt.
Afbeelding 2
Om een gelijkmatige verwarming van het voertuig te berei-
ken, moet de kachel zo centraal mogelijk in het voertuig in
een kleerkast, in de bergruimte of dergelijke met voldoende
hoogte zodanig worden gemonteerd, dat de warmeluchtbui-
zen met bij benadering gelijke lengte kunnen worden gelegd.
Voor de luchtaanzuiging moet de inbouwruimte over de juiste
openingen beschikken – zie aanzuiging afvoerlucht en om-
gevingsluchtaanzuiging en verdeling van de warme luch. De
maximale lengten van de brandstofleidingen (zie brandstof-
aansluiting) en van de rookgasafvoer- en luchtaanzuigings-
dempers (zie „Rookgasafvoer en verbrandingsluchttoevoer")
moeten in acht worden genomen.
Om het mogelijk in gevaar brengen van personen
door een bij een ongeval eventueel losrakende kachel
te verminderen, moet de bovenste afdekplaat (1) van de
inbouwkast – ten minste 10 mm boven de kachel – aan de
overige kastdelen worden vastgeschroefd. Afhankelijk van de
inbouwsituatie moet dwars op de rijrichting – met name bij
inbouw achterin – een stevige meubelconsole (2) vóór (naast)
de kachel worden aangebracht. Hiervoor kan een massieve
strip (diameter ten minste 30 x 50 mm) op een hoogte van
ca. 180 mm boven de vloer of een plaat (3) om in te schuiven
aan een stevige meubelconsole worden aangebracht.
Onder de kachel mogen zich geen warmtegevoelige materi-
alen bevinden (bijv. vloerbedekking zoals PVC of dergelijke,
kabels etc.), omdat bij de bodem van de kachel hoge omge-
vingstemperaturen kunnen optreden.
44
origineel
duplicaat
Om onderdelen binnen de kachel niet te beschadigen, mogen
er geen kabels of waterleidingen aan de isolatie van de kachel
worden bevestigd.
Voor het gebruik belangrijke onderdelen van het voertuig mo-
gen in hun werking niet nadelig worden beïnvloed.
1
2
10*
500*
500*
Afbeelding 3
* Minimummaten – afhankelijk van de inbouwsituatie moet
rekening worden gehouden met extra ruimte voor brand-
stof- en wateraansluitingen. Alle maten in mm.
Rookgasafvoeren moeten zodanig worden geplaatst dat er
geen rookgassen in het voertuig kunnen komen.
De rookgasafvoer moet als wandafvoer worden
uitgevoerd.
Afbeelding 4
De wandafvoer moet zodanig worden aangebracht dat er zich
binnen 500 mm (R) geen tankopening of tankontluchtingsope-
ning bevindt. Bovendien mag er zich binnen 300 mm (R) geen
ventilatie-opening voor het woongedeelte of een raamopening
bevinden.
R
Afbeelding 5
Bij de montage van de rookgasafvoer direct onder een te
openen raam moet verplicht een elektrische raamscha-
kelaar (art.-nr. 34000-85800) worden aangebracht.
10*
3
300 mm