NL
7.5
Met de zitmaaier rijden
WAARSCHUWING! Gevaar door onaan-
gepaste snelheid! Rijd vooral in het begin lang-
zaam om aan het rij- en remgedrag van de zit-
maaier te wennen! Voor elke richtingsverande-
ring moet de rijsnelheid zodanig worden vermin-
derd dat de bestuurder altijd de controle over de
zitmaaier behoudt en deze daarbij niet kan om-
kantelen!
7.5.1
Optrekken en stoppen met
mechanische versnellingsbak
1. Druk het rem-/koppelingspedaal (05/1) resp.
het rempedaal (06/1) geheel in en blokkeer
het met de vergrendelingshendel (05/2,
06/2).
2. Stel het maaiwerk in op de hoogste maai-
hoogte (zie Hoofdstuk 5.5 "Bediening van het
maaiwerk (09, 10)", pagina 56).
3. Start de motor (zie Hoofdstuk 7.4 "Motor star-
ten en uitzetten", pagina 59).
4. Trek de beveiligingsknop (07/1) op de scha-
kelhendel (07/2) helemaal omhoog.
5. Kies de versnelling die bij de gewenste rij-
richting en rijsnelheid past.
6. Laat voor het optrekken het rem-/koppelings-
pedaal (05/1) langzaam los.
7. Trap om de stoppen op het rem-/koppelings-
pedaal (05/1).
OPMERKING Wanneer u een lagere ver-
snelling wilt kiezen dan de ingeschakelde, rem
dan eerst de snelheid van de zitmaaier zo ver af
tot de snelheid geschikt is voor de versnelling in
kwestie.
7.5.2
Optrekken en stoppen met
hydrostatische versnellingsbak
1. Trap het rempedaal (06/1) in het houd het in-
getrapt.
2. Stel het maaiwerk in op de hoogste maai-
hoogte (zie Hoofdstuk 5.5 "Bediening van het
maaiwerk (09, 10)", pagina 56).
3. Start de motor (zie Hoofdstuk 7.4 "Motor star-
ten en uitzetten", pagina 59).
4. Laat het rempedaal los.
5. Druk langzaam op het voetpedaal voor de
gewenste rijrichting:
■
Vooruit: Voetpedaal (08/2)
■
Achteruit: Voetpedaal (08/3)
60
6. Hoe verder u het pedaal indrukt, hoe sneller
de zitmaaier in de gewenste richting be-
weegt.
7. Laat het voetpedaal los en druk het rempe-
daal (08/1) in om te stoppen.
OPMERKING Altijd als de zitmaaier wordt
verlaten: Trap het rempedaal in en bedien de ver-
grendelhendel zodat de zitmaaier niet kan werrol-
len!
7.5.3
Rit voorbereiden bij temperaturen
onder de 10 °C
1. Controleer dat het maaiwerk NIET is inge-
schakeld. Controleer hiervoor de stand van
de schakelhendel.
2. Start de motor en laat hem ong. 30 seconden
lang warmdraaien om de viscositeit van de
versnellingsbakolie te optimaliseren. Daarna
kunt u met de zitmaaier rijden. Het maaiwerk
mag pas worden ingeschakeld wanneer de
motor enkele minuten draait.
7.5.4
Rijden en maaien op hellingen
WAARSCHUWING! Gevaar door fout bij
het rijden op hellingen! Wees bijzonder voor-
zichtig bij het rijden op hellingen! Er bestaat geen
„veilige" helling. Neem daarvoor vooral de vol-
gende veiligheidsinstructies in acht! Wanneer de
wielen doordraaien of wanneer het voertuig bij
het omhoogrijden op een helling blijft steken,
schakel het maaiwerk en de hulpstukken uit. Rijd
daarna langzaam en recht vooruit de helling af!
Door het extra gewicht van een volle grasop-
vangbak neemt het kantelgevaar van de zitmaai-
er toe!
■
Rijd niet op hellingen van meer dan 8°
(15 %). Voorbeeld: dat komt overeen met
een hoogteverschil van 15 cm over een leng-
te van een meter.
■
Rijd niet met schokken.
■
Rem niet met schokken.
■
Houd de rijsnelheid laag.
■
Rijd altijd dwars op de helling.
■
Versnel niet stevig.
■
Stuur niet met schokken.
7.6
Met de zitmaaier maaien
Voor een goed maairesultaat moet de rijsnelheid
worden aangepast aan de gazonomstandighe-
den. Kies voor het maaien maximaal 2/3 van de
mogelijke rijsnelheid. De maximale snelheid van
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Werking van de zitmaaier