Ingebruikname
OPMERKING Neem voor gedetailleerde in-
formatie de aparte gebruikershandleiding van de
motor in acht.
Gebruik bij het tanken van brandstof een ge-
schikte vultrechter of vulbuis om zo te voorkomen
dat er brandstof wordt gemorst op de motor, de
behuizing of op de ondergrond.
Uit veiligheidsoverwegingen moeten de brand-
stoftankdop en andere tankdoppen worden ver-
vangen wanneer deze beschadigd zijn.
Wanneer brandstof is overgelopen, mag de mo-
tor niet worden gestart. De zitmaaier moet wor-
den verwijderd van de plaats die bevuild is met
brandstof en de gemorste brandstof moet met
een doek worden geabsorbeerd en weggeveegd
van de grond, de motor en de behuizing.
Er mag geen poging tot starten worden onderno-
men, tot de brandstofdampen verdampt zijn.
Sla brandstof enkel op in de containers die daar-
voor voorzien zijn.
Gebruik loodvrije benzine, min. RON 91.
Tank vullen
1. Schakel de motor uit en trek de contactsleu-
tel uit.
2. Wacht tot de motor een beetje is afgekoeld
(explosiegevaar door ontstoken brandstof!).
3. Klap de stoel (11/1) naar voren en open het
deksel (11/2) naar de motorruimte (11/a).
4. Open de tankdop (13/1) en doe brandstof in
de tank (13/2), (13/a).
Opmerking: Doe de brandstoftank niet te
vol!
5. Sluit de tankdop (13/1).
6. Sluit het deksel (11/2) naar de motorruimte
en klap de stoel (11/1) weer terug.
6.4
Bandenspanning controleren (14)
De juiste bandenspanning is een belangrijke
voorwaarde voor de correcte stand van het maai-
werk en dus ook voor een gelijkmatig gemaaid
gazon. Controleer de bandenspanning regelma-
tig.
1. Plaats de zitmaaier op een vlakke en stevige
ondergrond en neem de sleutel uit het con-
tactslot.
2. Wacht na de werking ca. 1 uur om de banden
af te laten koelen. Alleen aan afgekoelde
banden kan de bandenspanning correct wor-
den gemeten.
3. Draai de ventileldop los en druk een span-
ningsmeter (manometer) op het open ventiel.
478078_g
4. Lees de bandenspanning af en vergelijk hem
met de aangegeven waarden op de band:
1,0 – 1,4 bar.
5. Indien de bandenspanning te laag is: Pomp
de band met een gebruikelijke luchtpomp op.
OPMERKING 1 PSI = 0,07 bar.
6.5
Grasopvangbak ophangen en afnemen (15)
Grasopvangbak ophangen
1. Haken (15/1) van de grasopvangbak (15/2) in
de houders (15/3) aan de zitmaaier ophan-
gen (15/a). Pak de grasopvangbak hierbij
aan de handgreep (15/4) en aan de wegge-
keerde kant van de zitmaaier vast.
Opmerking: De grasopvangbak moet sym-
metrisch opgehangen worden.
2. Grasopvangbak omlaag kantelen (15/b) tot
hij aan de zitmaaier vastklikt.
3. Controleer of de grasopvangbak correct is
bevestigd.
Neem de grasopvangbak weg.
Ga voor het afnemen van de grasopvangbak in
de omgekeerde volgorde te werk.
6.6
De veiligheidsvoorzieningen controleren
De veiligheidsvoorzieningen moeten vóór elke
start van de zitmaaier worden gecontroleerd.
WAARSCHUWING! Gevaar bij de contro-
le van de veiligheidsvoorzieningen! De contro-
le van veiligheidsvoorzieningen mag enkel vanaf
de bestuurdersstoel worden uitgevoerd en wan-
neer er geen personen of dieren in de buurt zijn!
Voer alle controles op een vlakke ondergrond uit,
zodat de zitmaaier niet onbedoeld kan rollen.
6.6.1
Remcontactschakelaar controleren
(03, 04)
De remcontactschakelaar zorgt ervoor dat de
motor niet kan worden gestart, wanneer de rem
niet wordt gebruikt.
Voorwaarde: De motor staat uit.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Maak de parkeerrem los door het rem-/kop-
pelingspedaal (03/G) of het rempedaal (03/E)
in te drukken.
3. Laat het rem-/koppelingspedaal resp. het
rempedaal weer los.
4. Probeer de motor te starten, d.w.z. contacts-
leutel op stand II (04).
OPMERKING De motor mag niet starten!
57