14. Binding-functie
Opdat de zender en ontvanger met elkaar functioneren, moeten deze door dezelfde digitale codering met elkaar
worden verbonden. In de leveringstoestand zijn zender en ontvanger op elkaar afgestemd en kunnen onmiddellijk
worden ingezet. De vernieuwing van de bindingsinstelling is in de eerste plaats na een vervanging van de zender of
ontvanger of voor het verhelpen van storingen wenselijk.
Onmiddellijk na het inschakelen probeert de ontvanger een geldig zendersignaal te ontvangen. Als de
zender uitgeschakeld of niet aan de ontvanger gekoppeld zijn, dooft de LED in de ontvanger na korte tijd
uit (zie afbeelding 22, pos. 2). Bij een correct gekoppelde ontvanger brandt de LED permanent wanneer
een geldig zendersignaal wordt ontvangen.
Ga als volgt te werk om de binding-functie uit te voeren:
• Zender en ontvanger moeten zich in de onmiddellijke omgeving van elkaar (max. 50 cm) bevinden.
• Schakel de zender en ontvanger uit.
• Sluit de vliegaccu aan het model aan zodat de ontvanger na het inschakelen van stroom wordt voorzien.
• Druk op de binding-knop (1) en houd deze ingedrukt
terwijl de ontvanger is uitgeschakeld.
• Schakel de ontvanger in terwijl u de knop ingedrukt
houdt. De LED in de ontvanger (2) begint langzaam te
knipperen.
• Laat de binding-knop aan de ontvanger los.
• Schakel vervolgens de zender met de aan-/uitschake-
laar in. De LED in de ontvanger gaat na korte tijd gedu-
rende ca. 2 seconden uit en brandt na een succesvolle
koppeling opnieuw permanent.
De servo's reageren nu op de stuurbevelen van de
zender.
• Controleer vervolgens de functie en het bereik van de
afstandsbediening.
Afbeelding 22
121