b) Controleren en instellen van de hulppaddel
Controleer, of de beide paddels van de hulprotor
(1) dezelfde afstand tot de paddelbrug (2) heb-
ben en perfect parallel aan elkaar staan. Boven-
dien moeten beide paddels ook perfect evenwij-
dig aan de paddel-brug (2) staan.
Afb. 14 is een schematische weergave voor de
hoofdrotor die niet 100% identiek aan uw helikop-
ter is. De punten A en B dienen voor de plaatsbe-
paling en geven de stuurstangen voor de
pitchbesturing weer.
c) Controleren en instellen van de pitchwaarde
Controleer vervolgens de correcte montage van de servohefbomen op de tuimelschijf-servo's. Indien de stuurknuppel
voor de pitch-sturing in de middelste stand staat, moeten de servo-hefbomen in een hoek van 90° staan ten opzichte
van de stuurstangen. De pitchwaarde van de hoofdrotorbladen moet dan 5°- 6° bedragen. Gebruik voor de meting
van de pitchwaarde per se een daarvoor bedoelde pitchmeter.
Voor de verschillende vliegtoestanden bleken bij een 5-punts gas-pitchcurve de volgende combinaties een goed
uitgangspunt voor de instelling van uw persoonlijke waarden.
Zweefvlucht / normaal vliegen
Punt
Knuppelstand %
(Stick)
(Gascurve)
1
0
2
25
3
50
4
75
5
100
3D-acrobatiek
Punt
Knuppelstand %
(Stick)
(Gascurve)
1
0
2
25
3
50
4
75
5
100
104
All manuals and user guides at all-guides.com
Motorvermogen %
(Pitchcurve)
0
40
70
85
100
Motorvermogen %
(Pitchcurve)
100
80
85
90
100
Pitchwaarde
0°
2° – 3°
5° – 6°
7° – 8°
9° – 11°
Pitchwaarde
-10° – -12°
0°
5° – 6°
7° – 8°
10° – 12°
Afb. 14