7. Functiecontrole
7.1 Termijnen
Voer minstens elke 6 maanden een functiecontrole uit. Wanneer u fouten vast-
stelt bij de functiecontrole, mag u het apparaat niet meer toepassen totdat de
fouten zijn verholpen.
7.2 Uitvoering
1. Monteer het apparaat a.u.b. bedrijfsklaar met slangsysteem, uitademsysteem
en netaansluitkabel.
2. Sluit de opening van het slangsysteem bijv. met de duim of de hand.
3. Schakel het apparaat in door op de in-/uitschakeltoets
4. Wanneer de TA-modus actief is, wacht u ca. 4 minuten, tot de analysefase is
beëindigd.
5. Als de softstart ingeschakeld is, schakelt u deze uit door op de softstarttoets
te drukken.
Naar gelang de ingestelde bedrijfsmodus controleert u nu de volgende functies:
Functie:
/
Drukprecisie
Ademfrequentie/Minimum
frequentie
Triggeren
Softstart
Flowsensor
Alarmen
Wanneer niet aan de hierna aangegeven waarden resp. functies is voldaan, neem
dan contact op met de vakhandel.
106
NL
Functiecontrole
modus:
CPAP
T
•
•
−
•
−
−
•
•
−
•
•
•
te drukken.
TA
ST
•
•
•
•
−
•
−
•
•
•
•
•