2.3.3 Therapiemodi
Het apparaat kan in de volgende therapiemodi worden gebruikt: T, TA, ST, CPAP.
De voor uw therapie noodzakelijke modus wordt door uw arts op het apparaat
ingesteld.
In de adaptieve, gecontroleerde modus TA past het apparaat zich automatisch
aan uw persoonlijke ademritme aan en stelt het de therapiedruk in precies dit
ritme ter beschikking.
In de tijdgestuurde modus T en in de geassisteerde geregelde modus ST kan uw
arts de ademfrequentie in het bereik van 6 tot 45 ademhalingen per minuut en
de inspiratieduur in het bereik van 15 % tot 67 % van de ademperiode instellen.
In de geassisteerde geregelde modus ST kan uw arts voor expiratie en inspiratie
een van 6 triggertrappen selecteren. Hij kan de trigger voor de expiratie uitscha-
kelen. De expiratie vindt dan tijdgestuurd plaats.
Bovendien biedt het apparaat de mogelijkheid de inspiratietrigger voor de periode
van de expiratie volledig te blokkeren. Na afloop van deze instelbare triggerblok-
keertijd herkent de inspiratietrigger als eerder de inspiratorische adempoging met
de ingestelde sensitiviteit.
Uw arts kan een volumecompensatie instellen. Hiervoor stelt hij het minimum vo-
lume en de maximale druktoename in. Hij kan dan de volumecompensatie in drie
trappen (langzaam, middel, snel) instellen. Bij het onderschrijden van het mini-
mum volume verhoogt het apparaat de druk continu tot de ingestelde maximale
druk (therapiedruk + maximale drukverhoging).
2.3.4 Verdere functies
De softstartfunctie vergemakkelijkt het inslapen of het wennen aan hogere be-
ademingsdrukken. Uw arts stelt voor inspiratie en expiratie begindrukken in, die
tijdens de softstartfase continu tot op de therapiedrukken stijgen. Deze functie
kan door de arts geblokkeerd of begrensd worden.
Het apparaat beschikt over een inschakelautomaat. Als deze geactiveerd is, kan
het apparaat door een ademstoot in het ademmasker worden ingeschakeld.
Uitgeschakeld wordt het apparaat nog steeds via de in-/uitschakeltoets
78
NL
Beschrijving van het apparaat
.